Ottomaanse Rijk

Door: Jan Schnerr - Laatst aangepast op: 29 oktober 2012
Antoine Gros: Napoleon bezoekt de pestlijders van Jaffa (11 maart 1799)

Antoine Gros: Napoleon bezoekt de pestlijders van Jaffa (11 maart 1799)

Samenvatting

Het islamitische rijk van de Ottomanen ontstond in de veertiende eeuw. De Ottomaanse Turken veroverden Byzantium in 1453. Zij lijfden Groot-Syrië in met daarin Palestina, Egypte, Transjordanië en delen van het Arabisch Schiereiland. Er bestond er een relatieve vrijheid voor religieuze gemeenschappen buiten de Islam. “Dhimmi’s”, voornamelijk christenen en joden, hadden bepaalde rechten en konden rekenen op bescherming. Het lokaal bestuur legden de Ottomaanse heersers voornamelijk in handen van plaatselijke clans die in bijna alle gevallen ook grootgrondbezitter waren. In Palestina waren dat een aantal aanzienlijke families (de “A’ayan”).
De druk van Engeland en Frankrijk werd in Palestina eind 18e eeuw al merkbaar en nam in de 19e eeuw sterk toe. Beiroet, Jaffa en Haifa werden importcentra voor Europese goederen. Immigratie van joden was tot eind 19e eeuw nauwelijks van betekenis.   Ottomaanse landhervormingswetten rond 1860 hadden toenemende investeringsactiviteit vanuit Europa tot gevolg. Palestijnse grootgrondbezitters (veelal “absentee landowners”) profiteerden daarvan
De neergang van het Ottomaanse Rijk leidde tot koortsachtige concurrentie onder de Europese machten. De olievelden rond de Perzische Golf vergrootten het strategisch belang van het Midden Oosten. Na de capitulatie van Duitsland en Turkije aan het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 hield dit Turkse rijk op te bestaan. De Engelse diplomatie ging een aantal complexe relaties aan met opkomende Arabische machthebbers en met Europese zionisten. Engeland kreeg de macht over “Palestina”: aanvankelijk bestaande uit het huidige Israël, de bezette gebieden en het huidige Jordanië. Het Britse Mandaat werd formeel opgedragen door de Volkenbond.

 

PALESTINA TIJDENS HET OTT0MAANSE RIJK

1453 tot 1918, veelvolkerenstaat

Het rijk van de Ottomanen ontstond in de veertiende eeuw. De Ottomaanse Turken veroverden Byzantium met de hoofdstad Constantinopel (het huidige Istanboel) in 1453. Zij erfden de imperiale structuur van het Byzantijnse rijk en combineerden die met hun godsdienst de Islam en hun nog aanwezige expansiedrift. Begin 16e eeuw lijfden zij Groot-Syrië in met daarin Palestina, plus Egypte, (het toenmalige) Transjordanië en later delen van het Arabisch Schiereiland. Zij namen de verantwoordelijkheid en de daarbij behorende status, voor de pelgrimages naar Mekka. Het Ottomaanse Rijk was een veelvolkerenstaat met vele volkeren en godsdiensten waaronder kleine christelijke en joodse minderheden. Één van de redenen waarom het kon bestaan was dat het een pluralistisch karakter bleef houden. Zo bestond er een relatieve vrijheid voor religieuze gemeenschappen buiten de overheersende godsdienst, de Islam. Deze “dhimmi’s”, voornamelijk christenen en joden, hadden bepaalde (niet alle) rechten en konden rekenen op bescherming door het Ottomaanse gezag. Immigratie van joden was tot eind 19e eeuw nauwelijks van betekenis. Na 1800 kregen Europese koloniale machten, met name Engeland en Frankrijk in steeds meer invloed, onder andere in Palestina. Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 hield dit Turkse rijk op te bestaan. Engeland kreeg de macht over het deel “Palestina”: het Britse Mandaat.

De moderne tijd

De negentiende eeuw was voor het Ottomaanse Rijk een periode waarin moderne ideeën invloed kregen op de bestuurslaag en op de intelligentia: opvattingen over individuele rechten, sociale rechtvaardigheid, constitutionele verankering van regeringen, politieke representatie en zaken als techniek, infrastructuur en economische organisatie. Er waren ook tegenbewegingen bijvoorbeeld voortkomend uit angst voor Europese omsingeling of te grote Europese culturele invloed. Sommige delen van het Rijk, bijvoorbeeld Egypte werden hier meer door geraakt dan andere, zoals Palestina. Dat leidde geregeld tot hervormingsbewegingen: het moderniseringsprogramma van Mohammed Ali (1768 – 1849), de Tanzimat hervormingen (1839 – 1876), de hervormingen onder Sultan Abdoelhamid II in het laatste kwart van de negentiende eeuw en de beweging van de “jonge Turken” (die ook Arabieren omvatte). De culturele en politieke invloeden vanuit Europa, vooral Engeland en Frankrijk, speelden hierbij een belangrijke rol. In de eerste plaats bij het overnemen van ideeën, technieken en economische inzichten. Vervolgens in omgekeerde richting bij de tegenbewegingen die zich bekommerden om de bescherming van de tradities en traditionele machtsverhoudingen.

Europese machten

Het lokaal bestuur legden de Ottomaanse heersers voornamelijk in handen van plaatselijke clans die in bijna alle gevallen ook grootgrondbezitter waren. In Palestina waren dat een aantal aanzienlijke families (de “A’ayan”). In de 19e eeuw lieten de Ottomanen Palestina besturen door de paschas van Damascus en Sidon. In Jeruzalem berustte het gezag niet op landbezit, maar op de uitoefening van religieuze ambten. De druk van de opkomende Europese machten werd in Palestina eind 18e eeuw al merkbaar en nam in de 19e eeuw sterk toe. Dit leidde tot tegenreacties binnen de Ottomaanse bestuurskaste en verslechtering van de positie van de dhimmi’s. Dat leidde weer tot Europese claims (ook politiek gemotiveerd) om die minderheden en hun heilige plaatsen, met name in Jeruzalem, te kunnen beschermen. Het Ottomaanse Rijk verzwakte structureel: het werd “de Zieke Man van Europa”. Van de handel met Europa profiteerden vooral christenen en joden. Engelsen, Fransen, Russen en Italianen werden concurrenten van het Rijk en uiteindelijk een regelrechte bedreiging. Duitsland, dat te laat kwam in de race om koloniale steunpunten, sloot coalities met de Ottomaanse machthebbers in de periode voorafgaande aan de Eerste Wereldoorlog.
De situatie in Palestina bleef in de negentiende eeuw relatief stabiel. Zeker wat de joden betreft, omdat die op de verbeteringen in hun formele positie door de toenemende invloed van de Europeanen, meer terughoudend reageerden dan christenen. Bovendien profiteerden de christenen als eersten van de openingen van de Palestijnse economie naar de wereldmarkt. Onder hen waren veel maronieten, die een band kregen met de Fransen. Beiroet, Jaffa en Haifa werden importcentra voor Europese goederen. Ernstige anti-christelijke incidenten deden zich rond het midden van de 19e eeuw voor.
Ottomaanse landhervormingswetten rond 1860 hadden onder meer als doel effectieve belastingheffing en het juridisch inkaderen van (Europese) vreemdelingen. Dat had uiteindelijk door de grotere rechtszekerheid die daardoor ontstond, juist een toenemende investeringsactiviteit vanuit Europa tot gevolg. Palestijnse grootgrondbezitters (veelal “absentee landowners”) profiteerden daarvan. Het lokaal bestuur legden de Ottomaanse heersers voornamelijk in handen van plaatselijke clans die in bijna alle gevallen ook grootgrondbezitter waren. In Palestina waren dat een aantal aanzienlijke families (de “A’ayan”).

De uiteindelijke ondergang

De implosie van het Ottomaanse Rijk en de koortsachtige concurrentie onder de Europese machten die deel was van het ontbindingsproces, leidde begin 20e eeuw onder meer tot een coalitie tussen de Turken en Duitsland. Volgens een overeenkomst mocht Duitsland een spoorlijn aanleggen van Constantinopel tot de Persische Golf. Daar lagen de olievelden waarvan de Britse zeemacht en dus het Britse imperium aan de Indische Oceaan, inmiddels sterk afhankelijk was. Deze episode is illustratief voor het toenemende strategische belang van het Midden Oosten. Ook voor Rusland, toen nog “tsaristisch”. Olie en transport in het algemeen, deed ook het belang van het Suezkanaal nog verder toenemen. De Eerste Wereldoorlog brak uit: 1914 – 1918. Hoewel zij concurrenten waren en bleven tot na de Tweede Wereldoorlog, trokken Engeland en Frankrijk tegen de achtergrond van de oorlog tegen Duitsland, het Turkse Rijk en Italië, in koloniale aangelegenheden zoveel mogelijk gezamenlijk op. Engeland beloofde Frankrijk na de oorlog zijn invloedssfeer in Libanon en Syrië te respecteren. Zelf “behield” het Egypte en het Suezkanaal. En Palestina. Dat vormde in het Engelse denken een nuttige buffer tussen beide invloedssferen. In november 1918 werden de Turken definitief verslagen en hield het Ottomaanse Rijk op te bestaan. Na de capitulatie van de As-mogendheden (met name Duitsland en “Turkije”) begonnen de onderhandelingen over de erfenis van het Ottomaanse Rijk in het Midden Oosten, als onderdeel van de algemene vredesconferenties. Duitsland en Turkije zouden voor lange tijd als invloedrijke machten van dit toneel verdwijnen..

Verdeling van de erfenis

De afspraken die de Engelsen tijdens de oorlog maakten met de Fransen, de zionisten en diverse Arabische leiders waren vaak onderling niet consistent. De zogenaamde Balfour Verklaring (1917, in de laatste dagen van het Ottomaanse Rijk) beloofde de Europese zionistische leiders een “nationaal tehuis in Palestina” terwijl Sharif Husayn (de Arabische leider, in Mekka) in de veronderstelling verkeerde dat een groot deel van dit gebied volgens zijn afspraken met de Engelsen tot de toekomstige “Arabische staat” zou gaan behoren. De Engelse diplomatie en met name de complexe relaties tussen de afspraken met Husayn, de Europese zionisten, de Sykes-Picot Overeenkomst (Engeland-Frankrijk) en de Balfour Verklaring heeft tot blijvend ressentiment geleid bij de Arabieren. Charles D. Smith is hiervoor een belangrijke en overzichtelijke bron. Het koloniale systeem heeft in het Midden-Oosten verhoudingsgewijs kort geduurd, maar heeft daar en zeker in Palestina, grote invloed gehad op de latere geschiedenis.

 

Literatuursuggesties:

1. Smith, Charles D. Palestine and the Arab-Israeli Conflict. A History with Documents. Boston/NY, Bedford/St. Martin’s, 7e ed., 2010.

2. Quataert, Donald. The Ottoman Empire, 1700-1922. 2nd ed. Cambridge, UK; New York: Cambrige University Press, 2005.

Sites en zoektermen:

1. Christians in ottoman Palestine

2. Theodor Herzl ottoman sultan

3. England Disraeli Suez Canal

4. Ottoman land laws

5. Ottoman History Podcast

CITAAT:

“As the laws regulating the purchase, sale, and disposal of real property are common to all the subjects of my empire, it shall be lawful for foreigners to possess landed property in my dominions, confronting themselves to the laws and police regulations, and bearing the same charges as the native inhabitants, and after arrangements have been come to with foreign powers.” Proclamatie van Sultan Abdul Majid, februari 1856; geciteerd door Charles D. Smith, pag. 48.