Palestijnse staat

Door: Jan Schnerr - Laatst aangepast op: 18 februari 2013
Yasser Arafat proclameert de staat Palestina op 15 november 1988 kort na middernacht in Algiers

Yasser Arafat proclameert de staat Palestina op 15 november 1988 kort
na middernacht in Algiers

Samenvatting: Het palestijnse streven naar een eigen staat

Voor de Palestijnen zijn de centrale problemen: onvrijheid, verbanning, onteigening en het geweld. In de mensenrechtendiscussie wordt dit gevat in termen als “zelfbeschikking”, “internationaal recht”, etc. In de internationale politiek zijn de problemen van de Palestijnen gekanaliseerd in “het vredesproces”: de onderhandelingen over een Palestijnse staat.

Het traditionele Palestijnse politieke leven is in twee fasen vernietigd. Tussen 1936 en 1939 door het Engelse leger en tussen 1947 en 1949 definitief door de joodse strijdgroepen en het Israëlische leger. In 1950 leek Palestina en het Palestijnse volk in politieke zin van de aardbodem verdwenen. In de jaren ’50 en ’60 ontstond onder een jongere generatie Palestijnen politiek activisme. In 1964 werd de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (Palestine Liberation Organisation, PLO) opgericht. Fatah werd de belangrijkste groep daarbinnen.

Het aanvankelijke doel van de PLO was de eliminatie van de staat Israël. In 1969 werd dit veranderd in “de totstandkoming van een seculiere en democratische staat Palestina voor moslims, christenen en joden”. In het midden van de jaren ’70 had het doel van een eigen staat naast de staat Israël wortel geschoten. In 1988 werd in de “Palestinian Declaration of Independence” als doel opgenomen, een Palestijnse staat die het gebied omvatte van de wapenstilstandslijn van 1949, ofwel de “grenzen van voor 1967”: de Westelijke Jordaanoever, Gaza en Oost-Jeruzalem. De PLO riep in 1988 de “onafhankelijke staat Palestina” uit. Meer dan honderd landen hebben die staat erkend. Binnen en buiten de Palestijnse beweging zijn er altijd mensen gebleven die tegen een Palestijnse staat zijn, met het principiële argument dat het conflict dan uitloopt op twee etnisch homogene staten. Dat zou onder meer een groot risico zijn voor de circa 1,2 miljoen Palestijnen die binnen Israel wonen en die de Israëlische nationaliteit hebben.

Sinds 1990 is de Palestijnse staat het belangrijkste thema van de Midden-Oosten diplomatie: het “vredesproces”. De Oslo Akkoorden vormen sinds 1993 het juridische raamwerk. Naast de PLO ontstond de Palestijnse Autoriteit, die bestuurstaken kreeg. De PLO nam in betekenis af. De zwakke positie van de Palestijnen in deze juridische structuur en de samenwerking tussen Palestijnse en Israëlische diensten, betekent dat de Palestijnse leiding feitelijk erkent dat de beoogde Palestijnse staat zal functioneren onder een Israëlische militaire paraplu en als verlengstuk van de Israëlische economie.

De “twee statenoplossing” wordt ondermijnd door de uitbreiding van de nederzettingen en de latente onrust onder de Palestijnse bevolking. Wanneer de twee statenoplossing onhoudbaar wordt, dan ontvalt de basis aan het door de VS en Israël geleide vredesproces. Mogelijk ontstaat een “Israëlisch probleem”: namelijk, de vraag waarom in een land met elf miljoen inwoners, de helft daarvan geen volledige burgerrechten heeft.

 

PALESTIJNSE STAAT

Gelaagde werkelijkheid

“De joden en de Palestijnse bevolking willen vrede en veiligheid”. Dit was decennialang de perceptie van het westerse publiek en de mainstream media. Daarachter stond en staat een decor van internationaal diplomatiek overleg: “De Palestijnen willen een eigen staat”, zo luidt de legitimatie van dit overleg, het “vredesproces” dat op gang is gekomen met de conferenties van Madrid (1991) en Oslo (1993). Palestijnse leiders spelen een belangrijke rol op dit internationale toneel. Zij spreken van “een levensvatbare Palestijnse staat binnen de grenzen 1967” en bevestigen daarmee de perceptie dat er onderhandelingen gaande zijn waarin de essentie wordt ingebracht van wat de Palestijnse bevolking wil.

Sinds 2000 (president Clinton, Camp David) kwam dit vredesproces feitelijk op dood spoor en traden andere Palestijnse woordvoerders (“opinionleaders”) meer op de voorgrond. Intellectuelen in de Palestijnse diaspora, met name aan westerse universiteiten, spreken de taal van het internationale recht: de Palestijnen willen “zelfbeschikking”, zij hebben “onvervreemdbare rechten”. Daarmee worden ook de Palestijnse vluchtelingen en hun nakomelingen weer in beeld gebracht en wordt in feite een Palestijnse natie naast de “joodse natie” gezet. Dit (grotendeels) westerse universitaire discours en het verlengde daarvan, westerse humanitaire acties, komen dichter bij de werkelijkheid van het Israëlisch-Palestijns conflict.

Wellicht kan die werkelijkheid het best worden beschreven naar aanleiding van twee grote Palestijnse volksopstanden, de eerste en de tweede “intifada” die beide enkele jaren hebben geduurd en die begonnen in 1987 respectievelijk 2000. Waarschijnlijk koestert de Palestijnse bevolking niet in de eerste plaats een specifieke politieke wens maar een zeer algemeen menselijk verlangen: verlost worden van onvrijheid, verbanning, onteigening en terreur. De onvrijheid van het militair bestuur, de verbanning naar vluchtelingenkampen en landen waar men niet of nauwelijks welkom was of nog is, de onteigening door de Israëlische staat en het geweld en de terreur van het veiligheidsapparaat en joodse kolonisten. Het Arabische woord “intifada” betekent: afschudden.

Dit Jaffadok-item behandelt “de Palestijnse staat” als de politieke formule die is opgelegd aan een zwakke Palestijnse leiding en die voor een deel aansluit bij het realiteitsbesef van een sceptische bevolking, die door de geschiedenis is beroofd van het land waar zij ontelbare generaties heeft geleefd. Die realiteit, de blijvende vestiging van miljoenen joden in Palestina, heeft ook de PLO gebracht tot de optie van een Palestijnse staat naast de joodse staat.

1950: Het nulpunt

Palestina was tot 1948 een land van verschillende cultuurgemeenschappen en religies waarbinnen de Arabische Palestijnen de grote meerderheid van de bevolking vormden. De ontwikkeling van de positie van de Palestijnen vanaf dat moment overspant een periode van 65 jaar. De oorspronkelijke Palestijnse maatschappij kende politieke structuren met leiders op dorpsniveau en hogere niveaus. Deze leidende klasse vormde eeuwenlang het intermediair tussen de eenvoudige, grotendeels agrarische bevolking en de verre Ottomaanse hiërarchie. Deze laatste werd na de Eerste Wereldoorlog tot 1947 vervangen door het Engelse koloniale bestuur: “het Mandaat”. De Palestijnse politieke infrastructuur is daarna in twee fasen vernietigd. Eerst tussen 1936 en 1939 door het Engelse leger met op de achterhand steun van zionistische paramilitaire groepen. Daarna definitief door de joodse strijdgroepen en het Israëlische leger tussen 1947 en 1949. In die fase had zich wel een Palestijnse nationale identiteit gevormd, maar de oude Palestijnse elite had geen leiding kunnen geven aan een streven naar onafhankelijkheid. Bijvoorbeeld in de vorm van een Palestijnse staat. Het zionisme had bovendien zowel voor als na 1948 een ideologisch en politiek belang bij het ontkennen van het bestaan van een Palestijns volk in culturele zin en van een nationaal politiek streven van zo’n volk. Dat beeld is tot ver in de jaren ‘70 met succes in het Westen uitgedragen. In 1950 leek Palestina en het Palestijnse volk in politieke zin van de aardbodem verdwenen.

Jaren ’50 en ’60: jaren van verslagenheid en vernieuwing

Binnen de nieuwe staat Israël waren nog 150.000 niet verjaagde of gevluchte Palestijnen overgebleven. Zij kwamen onder militair bestuur door het leger dat geen politieke activiteiten toestond. Vanaf dit moment zou het Palestijnse politieke leven zich decennialang buiten Israël afspelen. Daar, buiten Israël wierp koning Abdullah van Jordanië zich aanvankelijk op als vertegenwoordiger van de Palestijnen. Hij had door zijn opportunistische rol in de oorlog van ’48 – ’49 de Westelijke Jordaanoever en daarmee veel Palestijnen “ingelijfd”. Hij stond vijandig tegenover onafhankelijke politieke organisatie door Palestijnen. De Palestijnen in de strook van Gaza stonden onder Egyptisch militair bestuur. Dat stond politieke activiteiten alleen toe als daardoor de wapenstilstandsovereenkomst met Israël niet in gevaar kwam.

De ondergang van de oude Palestijnse elite, inclusief politiek machtige families, bracht de opkomst van een jonge generatie activisten met zich mee. Zij kwamen uit verschillende sociale milieus, waren beter en moderner opgeleid vaak in onderwijsinstellingen van de Verenigde Naties (UNRWA) en bevonden zich vooral in Caïro, Beiroet en Koeweit. Zij zagen kans een bredere laag onder de Palestijnen te betrekken bij politieke activiteiten. In de jaren ’50 en ’60 kreeg binnen de Palestijnse gemeenschap het pleidooi voor gewapende actie tegen Israël en onafhankelijkheid van de Arabische regiems veel steun van een jongere generatie van wie de ouders alles waren kwijtgeraakt.

De Arabische Liga met Egypte als invloedrijkste lid trachtte (te laat) deze stroming te kanaliseren onder andere door de oprichting van Palestijnse Bevrijdingsorganisatie, de Palestine Liberation Organisation (PLO) in 1964. Fatah en zijn rivaal PFLP (Popular Front for the Liberation of Palestine) domineerden echter binnen korte tijd de PLO. Vanaf de tweede helft van de jaren ’60 betraden de Palestijnen het internationale strijdtoneel.

1970 – 2000: Succes en falen van de PLO

De PLO werd vanaf eind jaren ’60 door de Palestijnse bevolking en door de Arabische en de meeste overige landen erkend als de enige legitieme vertegenwoordiger van de Palestijnen. Onder druk van Israël en de VS (strategische bondgenoten vanaf de tweede helft van de jaren ’60) werd de PLO, het Palestijnse politieke centrum door het Westen als “terroristische organisatie” aangemerkt waarmee niet kon worden onderhandeld.

Het creëren van een centrum voor het politieke leven van de Palestijnen en het in politieke zin opvangen van de jongere generaties na de vernietigingen van ’48 – ’49 is de historische prestatie van de PLO. Hetzelfde geldt voor het revitaliseren en levend houden van het idee van een Palestijnse natie waartoe ook de Palestijnse diaspora behoort (dit geldt in mindere mate voor de Israëlische Palestijnen).

Echter, datgene waar de joodse kolonisten in de jaren ’30 en ’40 in waren geslaagd, daarin had de oude Palestijnse elite gefaald en daarin zou ook de PLO vanuit de diaspora grotendeels falen: het opbouwen van pré-statelijke structuren; het creëren van instellingen – van effectieve besluitvormingsorganen tot financiële organisaties – die vooruit lopen op de instellingen van een staat. Niettemin waren de meeste waarnemers midden jaren ’90 van mening dat de PLO en de inmiddels opgerichte Palestijnse Autoriteit (PA) beide gedomineerd door Fatah, op het punt stonden om een Palestijnse staat te gaan vormen (Rachid Khalidi. Zie ook Jaffadok 2D2). De ontwikkelingen in de bezette gebieden vanaf 2000 hebben dergelijke verwachtingen steeds minder realistisch gemaakt.

De PLO en de eigen Palestijnse staat

Het aanvankelijke doel van de PLO, geformaliseerd in 1964 was de eliminatie van de staat Israël. In 1969 werd dit veranderd in “de totstandkoming van een seculiere en democratische staat Palestina voor moslims, christenen en joden”. Deze fundamentele verandering werd geaccepteerd door de meeste Palestijnen. Het maakte ook acceptatie van de PLO mogelijk bij van het Westen afhankelijke Arabische regiems, elders in de wereld (de “Derde Wereldlanden”) en bij een deel van het publiek in het Westen. Bij de West-Europese regeringen die rond 1970 te maken kregen met Amerikaanse druk en een toenemend effectieve Israëllobby, zou deze optie die het verdwijnen van het joodse karakter van de staat Israël (met name binnen de grenzen van voor 1967) met zich mee zou brengen, uiteindelijk geen steun vinden. Vooral onder de Duitse politieke en maatschappelijke bovenlaag raakte vanaf de tweede helft van de jaren ’60 steun aan de joodse staat nauw verweven met de “Vergangenheitsbewältigung” en met het zich afzetten tegen de DDR.

Al in een vroeg stadium werd binnen de PLO gediscussieerd over het realiteitsgehalte van verschillende toekomstperspectieven. In het midden van de jaren ’70 had het doel van een eigen staat naast de staat Israël wortel geschoten binnen een deel van de PLO. Het verscheen toen als optie in een ontwerp voor een nieuw PLO-programma. De voortgaande discussie (waarbij het uiteindelijk ging over de vraag of het hogere doel van een staat Israël/Palestina waarin alle burgers ongeacht ras of godsdienst gelijke rechten hebben nog realistisch was) leidde in 1988 tot het opnemen van de eigen-staat-naast-Israël gedachte als doel in de “Palestinian Declaration of Independence”. Deze Declaratie was gebaseerd op resoluties van het parlement van de PLO, de Palestine National Coucil, de PNC (Khalidi). De Declaratie stelde als doel, een Palestijnse staat die het gebied omvatte van de wapenstilstandslijn van 1949, ofwel de “grenzen van voor 1967”: de Westelijke Jordaanoever, Gaza en Oost-Jeruzalem.

Deze koersverandering van de PLO bracht geen verandering in de afwijzende houding van de VS en Israël. Zij steunden niet het idee van een Palestijnse staat naast de joodse staat. Hun eis bleef dat de Palestijnen alle geweld zouden moeten stoppen tegen Israël, tegen het Israëlische leger en tegen de kolonisten in de bezette gebieden. Inmiddels was Oost-Jeruzalem door Israël geannexeerd (1980). In 1987 brak de eerste intifada die onder meer duidelijk maakte dat de afstand tussen de PLO-leiding en de bevolking die onder de bezetting leefde, was gegroeid.

De PLO riep in 1988 de “onafhankelijke staat Palestina” uit. Meer dan honderd landen hebben die staat erkend, alhoewel de grenzen niet vast staan, het beoogde grondgebied bezet is, de beoogde hoofdstad (Jeruzalem) door Israel is geannexeerd, er geen autonoom staatsgezag is en de vluchtelingenkwestie niet is opgelost. Binnen en buiten de Palestijnse beweging zijn er altijd mensen gebleven die het recht op zelfbeschikking van de Palestijnen vooropstellen maar toch tegen een Palestijnse staat zijn, met het principiële argument dat het conflict dan uitloopt op twee etnisch homogene staten. In elk geval op een exclusief joodse staat Israel. Dat zou onder meer een groot risico zijn voor de circa 1,2 miljoen Palestijnen die binnen Israel wonen (dus niet in de bezette gebieden) en die de Israëlische nationaliteit hebben.

De sociale en politieke beweging Hamas die in de jaren ’80 opkwam en een concurrent werd van Fatah, heeft anders dan de PLO en de Europese regeringen het door de VS en Israël gestuurde vredesproces niet gevolgd (zie Jaffadok 2D4).

Inbedding in het vredesoverleg

Sinds 1990 is de Palestijnse staat het belangrijkste thema van de Midden-Oosten diplomatie: het “vredesproces”. Dit vredesproces begon met de conferenties van Madrid (1991) en Oslo (1993). De Oslo Akkoorden vormen sindsdien het juridische raamwerk waarbinnen gewerkt moet worden naar de totstandkoming van de Palestijnse staat. De status van de PLO is formeel sterk opgewaardeerd. Voor het beoordelen van de feitelijke mogelijkheden van de PLO om de eigen staat naderbij te brengen, is echter de verzwakking van zijn positie sinds 1993 van belang:

  1. Het recht op gewapend verzet is losgelaten.
  2. De PLO spreekt ook in het vredesproces niet namens de Palestijnen in Israël zelf
  3. De PLO ging akkoord met de Israëlische staat binnen de grenzen van 1967 (maar niet met Israël als joodse staat; dit met het oog op de Palestijnen in Israël).
  4. De PLO is impliciet akkoord gegaan met het grotendeels loslaten van het internationaal recht als basis voor deze akkoorden.
  5. De PLO heeft de deadline voor het bereiken van een definitief akkoord (vijf jaar) laten verlopen.
  6. De PLO is feitelijk akkoord gegaan met zijn ontmachting als organisatie die in directe zin iets kan doen voor de Palestijnse bevolking: de “Palestijnse Autoriteit” regelt weliswaar in een klein deel van bezet gebied (“Area A” en “B” op de Westelijke Jordaanoever) alle voor het dagelijks leven belangrijke zaken binnen het kader van de Oslo Akkoorden, met op de achtergrond de Israëlische wetten en militaire verordeningen.
  7. Zeggenschap over (de Palestijnen in) Oost-Jeruzalem en Gaza is er niet (formeel respectievelijk feitelijk).

De meeste Palestijnse leiders waren eind jaren ‘90 geëvolueerd van verzetsmensen tot participanten in een internationaal, met name Amerikaans-Israëlisch diplomatiek systeem. Zij genoten om die reden vele voorrechten ten opzichte van hun achterban.

In de Palestijnse politieke leiding was echter in 2000 nog altijd een stroming die de legitimatie van de beweging primair zocht in de steun onder de bevolking. Deze figuren (bijvoorbeeld: Marwan Barghouti) dwongen de PLO om mee te gaan in de opstand die eind 2000 uitbrak: de tweede intifada. Veel van deze leiders zijn tussen 2000 en 2005 gevangen gezet of vermoord. Anderen zijn op de loonlijst van de PA gezet. Na de tweede intifada evolueerde een deel van de Palestijnse leiding en met name Fatah als de meest invloedrijke factie binnen de PA, tot medewerkers in een door Israël gestuurd systeem van onvrijheid, landonteigening en bevolkingsconcentratie. Wanneer zij spreken over “de Palestijnse staat” dan betreft dat feitelijk een overblijfsel van diplomatieke formules uit het Oslo-proces. De samenwerking tussen Palestijnse en de Israëlische veiligheidsdiensten met op de achtergrond de CIA, betekent dat deze Palestijnse leiding feitelijk erkend dat de beoogde Palestijnse staat zal functioneren onder een Israëlische militaire paraplu en als verlengstuk van de Israëlische economie.

De internationale rol van de door het Westen erkende Palestijnse Autoriteit, namelijk ervoor te zorgen dat “de Palestijnen” in de internationale diplomatie vertegenwoordigd zijn, wordt door de toenemende kolonisatie van de Westelijke Jordaanoever steeds minder relevant. Sinds 2010 hebben Israël en de PA een impasse laten ontstaan in het overleg. Aan de kant van de PA is de motivering de uitbreiding van de nederzettingen. De achtergrond van deze “harde” opstelling van de PA is de vrees (gedeeld in diplomatieke kringen in Europa) dat de PA zich in de ogen van de Palestijnse bevolking oplost in irrelevantie. Een relevante politieke vraag anno 2013 is, mede tegen de achtergrond van de onrust in omliggende Arabische landen: hoelang kunnen de internationale partners in het “vredesproces” blijven claimen dat het in de ogen van velen gecorrumpeerde Palestijnse bestuur namens de Palestijnse bevolking participeert in dat proces?

De “Palestijnse staat” na 2000

Sinds midden jaren ’90 heeft de Palestijnse Autoriteit op grond van de Oslo Akkoorden, de meeste taken van de PLO overgenomen. De regering van de PA trekt (sinds 2007 onder leiding van premier Fayyad) een project om “alvast” in delen van het bezette gebied staatsinstellingen op te bouwen, voorzieningen tot stand te brengen (wegen, riolering, enz.) en het begin van een moderner economie tot stand te brengen.

Dit “Fayyadisme” wordt door voorstanders in Palestijnse kring (los van persoonlijke opportunistische overwegingen) gezien als de enige weg naar een Palestijnse staat, nadat gewapend verzet is mislukt en de diplomatieke arena in het voordeel van Israël werkt. Tegenstanders wijzen erop dat de “’Fayyad”-economie past in het Israëlische beleid van concentratie van de Palestijnse bevolking in een klein gebied. Dat bovendien de economische successen door de bezetter eenvoudig teniet kunnen worden gedaan. Vanuit Israël gezien zou deze betrekkelijk kunstmatige economie met de stad Ramallah als centrum en als “etalage” naar het Westen, kunnen passen in een mogelijk beleid van eenzijdige stappen naar een Palestijnse ministaat op Israëlische voorwaarden.

Onder Palestijnen heeft na 2000 de gedachte zich breed gemaakt dat Israel dubbelzinnig is over zijn bereidheid mee te werken aan de totstandkoming van een Palestijnse staat. Dat zou onder meer blijken uit de bouw van de afscheidingsmuur in 2003, die voor een deel op Palestijns grondgebied staat. De veranderingen in de bezette gebieden, vooral de uitbreiding van de nederzettingen, maken dat de laatste jaren twijfel ontstaat over de haalbaarheid van een levensvatbare staat.

Volledig lidmaatschap van de Verenigde Naties zou de PA zijn onderhandelingspositie internationaal en zijn legitimatie onder de Palestijnse bevolking kunnen versterken. Het zou, ook al staan de grenzen van de nieuwe staat niet vast zonder een bilaterale overeenkomst met Israel, de discussie over de legaliteit van bezetting en nederzettingen een krachtige impuls geven. De waarnemersstatus van de PLO/PA in de VN is in 2012 opgewaardeerd tot “non member observer state”.

Historie en toekomst

Van 1948 tot 2013 heeft zich een consensus gevormd onder de politieke elites van westerse staten, hun Arabische bondgenoten en door hen erkende Palestijnse leiders. Deze consensus houdt in feite in dat de claim op “Palestina” door de joodse immigranten, gebaseerd op een religieus-ideologische interpretatie van de geschiedenis van dit gebied van de laatste drieduizend jaar, stilzwijgend wordt gehonoreerd en dat voor de overgebleven Palestijnse bevolking binnen “groot Israël” één of meer gebieden worden aangewezen waarin zij onder Israëlisch militair toezicht kunnen leven. Als gevolg daarvan zijn discussies over stemrecht en andere burgerrechten voor de Palestijnse bevolking (in een non-raciale staat Israël) een politiek non-issue.

Dit consensusmodel, de “twee statenoplossing”, wordt ondermijnd door de latente onrust onder de Palestijnse bevolking. En bovendien door het dreigende onvermogen van de Israëlische staat om de uitvoering van dit politieke scenario in overeenstemming te brengen met de religieus-ideologische basis van de joodse staat: namelijk door 60 % van de Westelijke Jordaanoever, “Judea en Samaria”, feitelijk te claimen voor de joodse staat en in allerlei opzichten (water, landbouwgrond, verbindingen) te verhinderen dat het kleine, resterende gebied een levensvatbare staat kan worden.

Wanneer de twee statenoplossing onhoudbaar wordt, dan ontvalt de basis aan bovenbedoelde consensus en ontstaat een “Israëlisch probleem”: namelijk, de vraag waarom in een land met elf miljoen inwoners, de helft daarvan geen volledige burgerrechten heeft.

 

Literatuursuggesties:

1. Khalidi, Rashid. The Iron Cage. The Story of Palestinian Struggle for Statehood. Boston, Oneworld, Oxford, (paperback) 2009.

2. Khan, M. H. met George Giacaman en Inge Amundsen (eds.). State Formation in Palestine; Viability and Governance during Social Transformation. London & New York, RoutledgeCurzon, 2004.

3. Hart, Alan. Arafat: Terrorist or Peacemaker? Londen, Sidgwick & Jackson, 1984.

4. Sayigh, Yazid. Armed Struggle and the Search for State: the Palestinian National Movement, 1949-1993. Oxford, UK, Clarendon Press, 1997.

5. Said, Edward W. The End of the Peace Proces: Oslo and After. 2e dr.. Londen, Granta, 2002.

6. Gresh, Alain The PLO, the Struggle Within, Towards an Independant Palestinian State. Londen, Zed Books, 1988.

7. Robinson, Glenn. Building a Palestinian State: The Incomplete Revolution. Bloomington, Indiana University Press, 1997.

8. Sela, Avraham en Moshe Maoz (eds.). PLO and Israel: From Armed Conflict to Political Solution. New York, St. Martin’s Press, 1997.

9. Ashrawi, Hanan. This Side of Peace: A Personal Account. New York, Simon & Schuster, 1995.

Sites en zoektermen:

1. Konrad Adenauer Stiftung: kas/dokumentation/PNA

2. Dr. Haydar ‘Abt al-Shafi (kritiek op PLO/PA)

3. usip (U.S. Institute of Peace) Nathan Brown, Palestine reform agenda

4. usip Yoram Peri, Israeli military and Israel’s Palestine policy

5. postcolonialweb Edward Said

CITAAT:

1. “…the notion that a Palestinian state will be declared on 4 May, 1999 by Arafat has acquired a momentum … I say this with some irony because, at first glance, the notion of declaring a state for a second time (Algiers, November 1988 was the first) must strike the untutored spectator as inherently funny, since in both instances, except for about 60 per cent of Gaza, there is very little land for this state.” Edward Said, Al-Ahram Weekly On-line, 1 – 7 Oktober 1998.

2. “The PLO’s acceptance of Israel’s existence, and UN Resolution 242 as a first step towards a two state solution was both ridiculed and rejected by the Israeli government, which continued to arrange for its own ineffective and ultimately destructive solutions.” Ramzy Baroud, “Coexistence, Not Apartheid”, 23/05/2008.