Israël tweede Intifada

Door: Jan Schnerr - Laatst aangepast op: 4 juni 2013

Marwan Barghouti, “mister intifada”. Bron: site jfjfp

Samenvatting: Israël en de volksopstand van 2000

De tweede Palestijnse volksopstand (of: “intifada” = afschudden) begon op 29 september 2000 en duurde tot ongeveer september 2005. De Oslo Akkoorden (1993) leidden onder Palestijnen vanaf eind jaren ’90 tot grote teleurstelling. Het mislukte Camp David overleg van 2000 onder leiding van president Clinton was voor hen het bewijs dat de VS en Israël geen einde aan de bezetting zouden maken. Het geweld van het Israëlische leger nam rond 2000 toe. De Palestijnse bevolking zat opgesloten in “zelfbestuurde” enclaves temidden van snel uitbreidende nederzettingen. Het bezoek van Ariel Sharon aan de heilige plek de Tempelberg, omringd door duizend politieagenten deed de ketel ontploffen. Temidden van wederzijds geweld won Likoed onder Sharon daarna de verkiezingen en vormde een regering vanaf 7 maart 2001. De intifada kreeg een nog gewelddadiger karakter toen de regering Sharon besloot tot de operatie “Defensive Shield”. Het officiële doelwit was “de infrastructuur van de terreur” waarmee vooral de zelfmoordaanslagen werden bedoeld. Feitelijke doelwitten waren vooral de steden, wijken en vluchtelingenkampen van waaruit verzet tegen de bezetting werd gepleegd. Tussen 29 maart en 3 april werden zes van zeven de grote Palestijnse steden – Ramallah, Tulkarem, Qalqilya, Bethlehem, Jenin en Nablus – en omringende stadjes, dorpen en vluchtelingenkampen met inzet van vliegtuigen, helicopters en tanks bezet door het leger. Er waren massale arrestaties. Daarbij viel op dat figuren, zoals “mister Intifada” Marwan Barghouti, die het vertrouwen van de Palestijnse bevolking hadden en met wie onderhandeld had kunnen worden, werden gedood of gearresteerd. Het leger richtte zich ook op het verwoesten van de infrastructuur van de Palestijnse bestuur: het hoofdkwartier van de leiding (Arafat), ministeries, computers, communicatieapparatuur, bevolkingsgegevens, gegevens van belang voor het onderwijs, gezondheidszorg, enzovoort. Israël maakte zich op voor een “remake” van de Palestijnse Autoriteit die in de jaren daarna zou plaatsvinden. Er waren van Palestijnse kant massaprotest, stakingen en gewapende aanvallen op militaire doelen, politie, kolonisten en burgers. Ook zelfmoordbommen en Qassamraketten werden ingezet. De regering Sharon liet de bezette gebieden compartimenteren door middel van afrasteringen, muren, controleposten, wegversperringen, enz. Dat proces was eind 2002 vergevorderd en werd eind 2004 voltooid.

De tweede intifada kwam vanaf eind 2004 tot september 2005 geleidelijk tot stilstand. Er waren er 3.300 Palestijnen omgekomen door legeracties plus een onbekend aantal door gewapende kolonisten. 1.030 joodse Israëliërs waren gesneuveld of gedood. Van september 2000 tot medio 2003 waren er onder Palestijnen 50.000 gewonden en onder joodse Israëliërs 7.000. De Palestijnse economie was volledig ingestort, de Israëlische verkeerde in recessie. Het aantal zelfmoordaanslagen door Palestijnen bedroeg in 2001, 2002 en 2003 respectievlijk 35, 53 en 26. In de jaren daarna nam het aantal snel af tot nul. De stemming onder de joodse bevolking gaf de regering Sharon een vrij speelveld voor het ontkrachten van het Oslo-vredesproces, de bouw van een afscheidingsmuur en andere vormen van scheiding tussen joden en niet-joden. President Bush en zijn neoconservatieve entourage oriënteerden zich op de harde Likoedlijn. Joods Israël was vereend in zijn kijk op de Palestijnen als een collectieve vijand. Vrede Nu en andere “linkse krachten” waren uit het politieke spectrum vrijwel verdwenen. De Europese politieke positie bestond in het uiten van kritiek op het geweld van beide zijden. De consequenties van deze houding bleven beperkt.

 

De 2e INTIFADA: ISRAELS POLITIEK

Wat vooraf ging

De jaren na de Oslo Akkoorden leidden tot een toenemende verbittering en wanhoop onder de Palestijnen, ook op de Westelijke Jordaanoever. Het Palestijnse bestuur, de Palestine National Authority (PNA of: PA), kreeg beperkte bevoegdheden in een klein deel van de bezette gebieden. De PA werkte samen met Israel en er ontstond een nauwe relatie met het militair bestuur van “de gebieden”. Er was van 1997 tot 2000 met name een zeer nauwe samenwerking tussen de Israelische veiligheidsdiensten en functionarissen binnen de Palestijnse Autoriteit (PA), gesteund door de Amerikaanse CIA. Er werd min of meer een burgeroorlog uitgevochten tegen Hamas en de Islamitische Jihad, zodat het geweld zich uitsluitend tegen Palestijnen richtte en niet tegen het leger en de politie van Israël. Begin 2000 nam ook het geweld tegen Joden weer toe. In juli 2000 mislukte het Camp David overleg onder leiding van de Amerikaanse president Clinton. De Palestijnse bevolking in de bezette gebieden begon de hoop op een eigen staat en daarmee het “afschudden” van de bezetting op te geven. Wat ook veel woede veroorzaakte, ook in de richting van de PA, was dat de gebieden waar volgens de Oslo Akkoorden het Palestijnse bestuur het voor het zeggen had in de praktijk geografische eilanden werden tussen welke steeds minder bewegingsvrijheid was voor Palestijnen. Ook bijvoorbeeld in acute medische situaties. De gevoelens werden versterkt door gerichte moordaanslagen door het leger op Palestijnen op momenten waarop belangrijk overleg met de kans op een compromis aanstaande was. Het algemene gevoelen onder de Palestijnse bevolking was dat het Oslo-vredesproces was geëindigd in een fiasco. De PA die zich in de periode 1998 tot 2000 steeds meer liet leiden door de druk vanuit de bevolking om met “Oslo” tot concrete resultaten te komen was voor de rechtse partijen en de legertop een sta-in-de-weg geworden.

Binnen Israel verhardde de politieke strijd tussen het “vredeskamp”, voornamelijk delen van de Arbeiderspartij en de rechtse stroming, waarvan Likoed het centrum vormde en die geen gebied wilden afstaan voor een Palestijnse staat. Ehud Barak, voorman van de Arbeiderspartij wist de joods-Israëlische bevolking er na “Camp David” van te overtuigen dat a. Arafat een genereus vredesvoorstel had afgewezen en b. dat er dus “geen partner voor vrede was”. Deze uitleg kon hem politiek niet meer redden. De publieke opinie in joods Israël maakte in deze periode een aardverschuiving naar rechts door. Het leger begon te anticiperen op strijd, hetgeen de spanning met de Palestijnse gemeenschap zowel op de Westelijke Jordaanoever als in Gaza nog meer opvoerde. Uitlatingen van Likoedleiders over mogelijke gedwongen verplaatsing (“transfer”) van de Palestijnen naar Jordanië hadden hetzelfde effect. Bij het komende geweld kan ook een rol hebben gespeeld dat het Israëlische leger in 2000 gezichtsverlies had geleden doordat het zich had moeten terugtrekken uit Zuid-Libanon na achttien jaar aanwezigheid. Likoed onder Sharon won de verkiezingen en kwam aan de regering van 7 maart 2001 tot 28 februari 2003. Van 28 februari 2003 tot 4 mei 2006 was er een regering met achtereenvolgens Sharon en Olmert als premier.

De beginfase; Israël’s reactie in de periode september 2000 tot eind 2001

De spanningen escaleerden aanzienlijk nadat Sharon die kandidaat was voor het premierschap in de lopende verkiezingscampagne, op 28 september 2000 begeleid door duizend politieagenten de Tempelberg bezocht en daar verklaarde dat die “in onze handen is en zal blijven”. Palestijnse demonstranten reageerden met stenen en brandende autobanden. Er werd met scherpe ammunitie op hen geschoten. Dat gebeurde nogmaals in oktober 2000 op Israëlisch gebied. In de stad Umm al-Fahm werden 13 Palestijnen (van wie 12 Israëlisch staatsburger) gedood. Het Palestijnse geweld waaronder zelfmoordaanslagen, nam toe.

Het Israelische leger lanceerde in maart 2002 de “Operation Defensive Shield” die gericht was tegen “de infrastructuur van de terreur”. Doelwit waren de bevolking en de PA. Wat dat laatste betreft: Israël maakte zich op voor een “remake” van de Palestijnse Autoriteit. Bij de aanvallen op de bevolking vormde de aanval op Jenin een dieptepunt.

Belangrijke verschillen met de 1e Intifada waren:

a. De op basis van de Oslo Akkoorden door Israël al deels geïsoleerde Palestijnse bevolkingsconcentraties, waardoor het leger de Palestijnen snel kon opsluiten en zelf veiliger posities kon innemen.

b. De samenwerking tussen het leger en de kolonisten was zeer veel beter dan in de jaren ’80. Het effect daarvan werd versterkt door het feit dat de wegen, de nederzettingen en de resterende Palestijnse infrastructuur volgens een militaire strategie waren opgebouwd.

Het jaar 2002

De tweede intifada kreeg een nog gewelddadiger karakter toen de regering Sharon besloot tot het hierboven genoemde offensief in de gebieden die volgens de Oslo-overeenkomsten geheel of gedeeltelijk onder Palestijns zelfbestuur waren gekomen: de “A- en B-gebieden”. Hier lagen de grote Palestijnse steden. Deze Operatie “Defensive Shield” begon op 29 maart 2002 en duurde twee maanden. Er werden reservisten opgeroepen waardoor de legeractie een oorlogskarakter kreeg. In de weken direct daaraan voorafgaand had het leger twee invallen gedaan in de genoemde gebieden op de Westelijke Jordaanoever. De eerste van 27 februari tot 14 maart. Voor het officiële doel, het achtervolgen van Palestijnen die aanvallen hadden gepleegd op Israëliërs, werden grondtroepen ingezet, gesteund door helicopters en tanks. Met F-16 bommenwerpers werden stedelijke gebieden waaronder vluchtelingekampen aangevallen (ook in Gaza). Tussen 29 maart en 3 april werden zes van zeven de grote Palestijnse steden – Ramallah, Tulkarem, Qalqilya, Bethlehem, Jenin en Nablus – en omringende stadjes, dorpen en vluchtelingenkampen met geweld bezet door het leger. Het Jenin-vluchtelingekamp werd in twee golven aangevallen: van 3 tot 13 april en van 13 tot 18 april. De meeste doden in Jenin (aan beide kanten) vielen tijdens de eerste golf. De tweede aanvalsgolf leidde vooral tot materiële verwoestingen. Langdurige uitgaansverboden, beperkingen van de bewegingsvrijheid, zowel voor de bevolking als voor hulpverleners en afsluitingen van water en electriciteit werden veelvuldig toegepast. Er waren massale arrestaties. Daarbij viel op dat figuren die het vertrouwen van de Palestijnse bevolking hadden en met wie (zoals vaak in dit soort situaties) onderhandeld had kunnen worden, werden gedood of gearresteerd. Een vast element in het beleid was de betrekkelijke willekeur waarmee deze maatregelen ten uitvoer werden gelegd. Daarmee werd de indruk gewekt dat de Palestijnse bevolking als geheel tot vijand werd bestempeld. Officieel bleef de lijn dat de operaties nodig waren “om terroristen uit te schakelen”. Beperkingen van de bewegingsvrijheid golden ook voor waarnemers van NGO’s en journalisten. Een tweede element in het Israëlische beleid kwam geleidelijk naar voren, namelijk het verwoesten van de infrastructuur van de Palestijnse Autoriteit (PA): het hoofdkwartier van de leiding, ministeries, computers, communicatieapparatuur, bevolkingsgegevens, gegevens van belang voor het onderwijs, gezondheidszorg, enzovoort. Ook gebouwen en installaties van de Palestijnse veiligheidsdiensten werden zwaar getroffen. Volgens de Wereldbank werden 21 ministeries en agentschappen van de PA geplunderd. Dat had onder andere tot gevolg dat het voor de PA vrijwel onmogelijk werd om gewapende militante groepen te bestrijden. Het VN-rapport constateert dat die in het vacuum stapten dat ontstond.

Het overmatige geweld dat door het Israëlische leger werd toegepast kan enerzijds worden verklaard uit de aloude “ijzeren vuist”-doctrine: “Arabieren begrijpen alleen geweld”. In dit geval speelde ook de politieke machtsverschuiving van de Arbeiderspartij naar Likoed een rol. Een deel van de legertop (Harel, Haaretz: Shaul Mofaz, Moshe Ya’alon) bestond uit Likoedaanhangers en negeerde geregeld de orders vanuit de politiek verantwoordelijken, met name Ehud Barak.

2003 tot september 2005

De Palestijnen zien de tweede intifada als een fase in hun strijd voor zelfbeschikking en tegen bezetting. Hun gevechtstaktieken varieerden van massaprotest, stakingen, vooral in het begin, tot gewapende aanvallen op militaire doelen, politie, kolonisten en burgers. Ook zelfmoordbommen en Qassamraketten werden ingezet. Israel zette tanks, helicopters en moderne raketten in. Als premier gaf Sharon bevel de bezette gebieden te compartimenteren door middel van afrasteringen, muren, controleposten, wegversperringen, enz. Dat proces was eind 2002 vergevorderd. Eind 2004 was de opsplitsing in zestig tot zeventig geïsoleerde gebiedjes (in Gaza: 4) voltooid. De tweede intifada kwam vanaf eind 2004 tot september 2005 geleidelijk tot een eind.

De Amerikaanse regering onder president George Bush steunde Israël onvoorwaardelijk. Daarbij speelde onder meer een rol de negatieve opstelling van de PLO tegenover de oorlog tegen Irak en later het streven van de president en zijn team de steun te verwerven van de Amerikaanse pro-Israëlische organisaties, met name AIPAC voor de presidentsverkiezing in 2004.

In januari 2005 kondigde Hamas (actief in Gaza en de Westelijke Jordaanoever) een bestand af. De meeste Palestijnen volgden die lijn. Israël trok zich in augustus dat jaar uit Gaza terug. In de maanden daaraan voorafgaand vielen er in Gaza driemaal zoveel doden onder Palestijnen als in de Westelijke Jordaanoever. Van 28 september 2000 tot en met 2005 waren er 3.300 Palestijnen omgekomen (Smith; andere schattingen zijn hoger) door legeracties plus een onbekend aantal door gewapende kolonisten. Er waren 1.030 joodse Israëliërs omgekomen. Van september 2000 tot medio 2003 waren er onder Palestijnen 50.000 gewonden en onder joodse Israëliërs 7.000. De Palestijnse economie was volledig ingestort, de Israëlische verkeerde in recessie (Smith).

Het Palestijns geweld en zelfmoordaanslagen

Het aantal zelfmoordaanslagen door Palestijnen bedroeg in 2001, 2002 en 2003 respectievlijk 35, 53 en 26. In de jaren daarna nam het aantal snel af tot nul. In de jaren ’90 waren er aan beide zijden aanslagen geweest. De meest fatale, die weer tot wraakacties leidde, was de massale moord op Palestijnen in Hebron in 1994 door Baruch Goldstein. Aan Palestijnse zijde waren de aanslagen het werk van Hamas en de Islamitische Jihad die zich tegen het Osloproces keerden. De motieven voor zelfmoordacties door Palestijnen die in publicaties veelvuldig genoemd worden:

a. Wraak, vaak voor liquidatie van politieke leiders door Israël.

b. Wijzigen van de asymmetrie (scheve verhouding) in militaire kracht.

c. Ondermijnen van de legitimiteit van de PA (in de ogen van het Palestijnse publiek).

d. Eigen promotie van verzetsorganisaties.

In de eerste jaren van de tweede intifada namen ook stromingen binnen Fatah deel aan aanslagen, ook in Israël zelf. Geleidelijk werden leden van andere verzetsgroepen zoals Hamas, vrijgelaten uit Palestijnse gevangenissen waarin zij waren opgesloten door Fatah-veiligheidsdiensten die met Israël samenwerkten in het kader van het Osloproces. daarmee kwamen zij ook in opstand tegen de Palestijnse “veiligheidselite” en tegen Arafat die slapheid werd verweten. Door het Israëlische geweld nam het aantal zelfmoordkandidaten enorm toe ten opzichte van de jaren ’90.

In 2001 breidde het Palestijnse geweld in het algemeen zich snel uit. In 2001 werden 2.000 aanvallen uitgevoerd op doelen in zowel de bezette gebieden als in Israël zelf. In 2002 werden tenminste 189 kolonisten en militairen gedood, nog afgezien van burgerslachtoffers bij zelfmoordaanslagen. De politieke moorden door Israël (70 in 2001 en 2002, waarbij 43 omstanders werden gedood waaronder kinderen), het willekeurig met scherp schieten tijdens ongewapende demonstraties of minder duidelijke aanleidingen (in 2001 93 doden en ruim 1.500 gewonden) en het vernielen van bijvoorbeeld ziekenhuizen had voor opgekropte woede aan Palestijnse kant gezorgd. Sommige gemeenschappen waren zeer geradicaliseerd. In het Jenin-vluchtelingenkamp bijvoorbeeld bevonden zich in de eerste maanden van 2002 ongeveer 200 gewapende mannen. Volgens Israëlische gegevens waren er tussen oktober 2000 en april 2002 28 zelfmoordaanslagen uitgevoerd vanuit dit kamp.

De zelfmoordaanslagen in Israël zelf leidden tot een enorme druk vanuit de joodse publieke opinie om effectieve maatregelen respectievelijk wraak. De legerleiding achtte de risico’s voor de soldaten in de opeengepakte Palestijnse wijken groot. De lagere commandanten pleitten voor de aanval. Premier Sharon koos na enige discussie voor de aanval op de Palestijnse steden. De opvatting dat de PA gezuiverd moest worden van elementen die tegen samenwerking met Israël waren speelde mee. Algemeen is de opvatting van analisten achteraf dat de zelfmoordacties voortkwamen uit traumatische ervaringen en de behoefte aan wraak en dat zij de Palestijnse zaak internationaal geen goed hebben gedaan. Zij gaven de regering Sharon een vrij speelveld voor het ontkrachten van het Oslo-vredesproces, de bouw van een afscheidingsmuur en andere vormen van scheiding tussen joden en niet-joden en het hierboven genoemde geografisch opknippen van het Palestijns gebied.

Internationale reacties

In januari respectievelijk maart 2001 traden George W. Bush en Ariel Sharon aan als president en premier. Bush en zijn neoconservatieve entourage oriënteerden zich op de harde Likoedlijn. De Arbeiderspartij werd daardoor verder gemarginaliseerd en koos in maart voor deelname aan Sharon’s regeringscoalitie. Waarnemers zij het erover eens dat PLO-leider Arafat deze verschuiving verkeerd inschatte. Hij bleef onwillig om te proberen het gewelddadig verzet van Palestijnse kant tegen te gaan, ervan uit gaande dat de opstand de Amerikaanse regering ertoe zou brengen met de PLO naar een compromis te zoeken.

Internationaal kwam Israël onder vuur te liggen vanwege beschuldigingen van het gebruik van onevenredig groot geweld, met name in het vluchtelingenkamp bij Jenin. Op 9 april waren 13 militairen omgekomen in wat door Israël en de PA werd beschreven als een hinderlaag. Vanaf dat moment verschoof de nadruk van huis-tot-huis acties naar beschietingen en bombardementen met tanks en raketten en het platbulldozeren van delen van het Jeninkamp. Daarmee kwam ook een derde element in het Israëlische beleid onder de aandacht: de tendens om collectieve straffen toe te delen. Het feit dat Ramallah, het centrum van het PA-gezag, als eerste stad werd aangevallen betekende dat de Operatie Defensive Shield niet in de laatste plaats gericht was tegen de capaciteit van de PA om als pré-statelijk lichaam te kunnen functioneren. In dat kader past tevens de verwoesting van het hoofdkwartier en de vergaande vernedering van de leider, Yasser Arafat. De Veiligheidsraad nam op 19 april 2002 unaniem resolutie 1405 aan, gericht op onderzoek door de VN. Israël wist dit met procedurele blokkades te voorkomen. De Algemene Vergadering nam daarop (op 7 mei) resolutie ES-10/10 aan, op grond waarvan een internationaal onderzoek tot stand kwam (ook in andere steden dan Jenin) en een rapport tot stand kwam waaruit veel van de hierboven gegeven informatie afkomstig is. Israël verleende geen medewerking.

Israëls positie achteraf: reacties en veranderingen

Haaretz noteert in maart 2012: Even though the second intifada claimed seven times as many Israeli lives as the Second Lebanon War [2006], most Israelis seem to have erased it from their memory. Joods Israël was vereend in zijn kijk op de Palestijnen als een collectieve vijand en de rechtvaardigheid en effectiviteit van het toebrengen van een vernietigende nederlaag aan de vijand. Vrede Nu en andere “linkse krachten” die pleitten voor onderhandelingen en (dus) compromissen waren uit het politieke spectrum vrijwel verdwenen. “Defensive Shield” heeft, tezamen met de bouw van de Afscheidingsmuur en de latere terugtrekking uit Gaza, heeft het voor Palestijnen nagenoeg onmogelijk gemaakt joodse burgers dan wel militairen te treffen. Binnen het Israëlische leger werd achteraf gesteld dat de angst voor directe confrontaties in een grondoffensief in Palestijnse steden, was verminderd. Hieraan werd gerefereerd in 2012 toen sprake was van een nieuw grondoffensief in Gaza (heeft uiteindelijk in november 2012 niet plaatsgevonden). Een tweede doel, het vermogen van de Palestijnen om verzet te plegen tegen de bezetting te breken, is geslaagd voor tenminste een aantal jaren.

Internationaal heeft het imago van Israël waarschijnlijk blijvende schade opgelopen in Europa. Israël is er wel in geslaagd om de zelfmordaanslagen in de beeldvorming te koppelen aan de “war on terror” van de Amerikaanse regering.

De Europese politieke positie ten aanzien van de Israëlische reactie op de tweede intifada bestond in het uiten van kritiek op het gewelddadig optreden. De consequenties van deze houding bleven beperkt. De gehele periode 2002 tot 2005 werd beheerst door de oorlog in Afghanistan, de aanloop tot de Irakoorlog en de strijd daar en de nasleep. Er waren politieke spanningen tussen Europa en de VS en binnen de Europese Unie over “Irak”. De behoefte om de VS nodeloos verder te irriteren was zeer beperkt. De EU nam het beleid van marginalisering van Arafat over en richtte zich actief op de hervorming van de structuur van de PA. Dit leidde onder meer tot het instellen van de functie van eerste minister in maart 2003. De eerste premier, Abbas, kwam in de rol van zetbaas van de westerse machten en op de achtergrond Israël en beloofde in juni 2003 (top van Aqaba) om een einde te maken aan “de terreur”. Aan zijn politieke gevecht met president Arafat kwam een einde met de dood van Arafat in 2004. Abbas werd president. De Arabische Liga presenteerde in 2002 het “Arabisch Vredesinitiatief”. Dit was een alomvattend vredesplan langs de lijnen van de Oslo-Akkoorden met flexibele elementen. De regering Sharon verwierp het onmiddellijk.

 

Literatuursuggesties:

1. Report of the Sharm el-Sheikh Fact-Finding Committee (het “Mitchell rapport”). 30 april 2001.

2. VN rapport: Illegal Israeli actions in Occupied East Jerusalem and the rest of the Occupied Palestinian Territory. Report of the Secretary-General prepared pursuant to General Assembly resolution ES-10/10. UN, 7 mei 2002.

3. The Foreign Policy of the EU in the Palestinian Territory. Rouba Al-Fattal, CEPS Working Document nr. 328, mei 2010.

4. Karkar, Sonja. The first intifada 20 years later. The Electronic Intifada 10 December 2007

5. The Rise and Fall of Suicide Bombings in the Second Intifada. Yoram Schweitzer. INSS, 2010/2011.

6. Smith, Charles D. Palestine and the Arab-Israeli Conflict. A History with Documents. 7e druk. Boston/NY, Bedford/St. Martin’s, 2010.

7. Hafez, Mohammed. Manufactoring Human Bombs: The Making of Palestinian Suicide Bombers. Washington, D.C., 2006.

8. Reinhart, Tanya Israel/Palestine. How to End the War of 1948. NY, Seven Stories Press, 2002.

Sites en zoektermen:

1. un.org documents resolutions

2. Encyclopedia Brittannica intifada

3. un.org documents resolutions UN Security Council resolution 1405 (2002)

4. un.org documents resolutions UN General Assembly resolution ES-10/10 (7 mei 2002)

5. un.org peace jenin

6. Israel ministry foreign affairs defensive shield

7. B’tselem casualty statistics

8. Or Commission 2003, clashes october 2000

9. Der Spiegel second intifada

10. International Crisis Group second intifada

CITAAT:

1. “We had to be victorious mainly over ourselves, overcome the fear and enter a densely populated area saturated with explosives and enemies. (…) We were defending our home. It wasn’t hard to persuade soldiers that they were arresting suicide bombers who otherwise would kill their families in the center of the country, (…).” Kolonel Amir Baram, in een terugblik in Haaretz, 30 maart 2012.

2. “Successive Israeli leaders – Binyamin Netanyahu, Ehud Barak and Ariel Sharon – decided to put an end to the two-state agenda. In the brutal “Defensive Shield” operation the Palestinian Authority was attacked, its services destroyed and many of its activists arrested.” Uri Avnery, 31 december 2012 op JFJFP-site (Jews for Justice for Palestinians)