Israëlische Palestijnen

Door: Jan Schnerr - Laatst aangepast op: 20 juli 2013
Akko: Reclame van een bakker

Akko: Reclame van een bakker

Samenvatting

Toen op 14 mei 1948 de staat Israël werd uitgeroepen waren er nog 160.000 Palestijnse Arabieren overgebleven binnen de grenzen van de nieuwe joodse staat. Israëlische Palestijnen werden staatsburger van Israël en hebben stemrecht. Zij zijn sinds 1948 in het openbare leven grotendeels genegeerd als nationale, religieuze, culturele en taalkundige minderheid. Belangrijke elementen in het beleid van de Israëlische regering waren:

  1. Volwaardig burgerschap van niet-joden is onverenigbaar met het joodse karakter van de staat.
  2. De aanwezigheid van een beperkte minderheid van niet-joden (maximaal 20%) is acceptabel maar vermenging van joden en niet-joden moet vermeden worden.
  3. Israël moet naar de westerse wereld gepresenteerd worden als een democratie.

Dat Israël een joodse staat is betekent ten principale dat niet-Joden, in casu voornamelijk Palestijnen, geen gelijke rechten kunnen hebben. Een aantal vormen van discriminatie liggen ook formeel vast, in enkele tientallen wetten. Eén van de bekendste is de genoemde Wet op de Terugkeer. Door de verrechtsing in joods Israël sinds het einde van de jaren ’90 uit deze trend zich ook in een verdere verslechtering van de positie van de niet-joodse minderheid. Een gevolg is een zeer geleidelijk toenemen van de spanningen tussen joden en Palestijnen binnen Israël. De culturele en politieke identiteit van de Israëlisch Palestijnse bevolking heeft de afgelopen vijfenzestig jaar onder zware druk gestaan als gevolg van het Israëlische beleid. Zij leefden in een staat die het uitdrukking geven aan Palestijns of Arabisch nationaal gevoel als staatsondermijnend beschouwde. Vanaf 1967 ontstonden weer contacten met de Palestijnen in de veroverde gebieden. Vanaf 1990 zijn die contacten weer geminimaliseerd.

Demografie is al tientallen jaren een “hot issue” voor de Israëlische autoriteiten. Het hoge geboortecijfer onder Palestijnen wordt als een strategisch gevaar voor de joodse staat beschouwd. In 2011 waren er op een totaal van 7,8 miljoen Israëlische staatsburgers: 75,4% joden, 17% Arabische moslims, 2% Arabische christenen, 1,4% Druzen en 4,1% Bedoeïenen en overigen. De scheiding tussen de joodse en de Palestijnse Israëliërs is ook geografisch aanzienlijk. Naast cultuur, taal, godsdienst en economische positie heeft ook de Israëlische ruimtelijke planning, landverwerving en huisvestingsbeleid op etnische grondslag altijd een belangrijke rol gespeeld. De in 1992 aangenomen Basic Law of Human Dignity and Freedom legt vast dat Israël de staat is van “het joodse volk”, dus niet van alle burgers van de staat. Over de aanzienlijke verschillen tussen joden en Palestijnen qua sociaal-economische status, gezondheidstoestand, werkgelegenheid bij de overheid, in de moderne sectoren van de economie en wat betreft onderwijsvoorzieningen geven organisaties zoals bijvoorbeeld Sikkuy, Adalah en Adva informatie.

Vanaf ongeveer 2000 is er onder de Israëlische Palestijnen een intensivering zichtbaar van twee ontwikkelingen.

A. Versterking van de politieke druk en acties die zijn gericht op gelijke rechten in Israël. B. Toenemende identificatie met de nationale aspiraties van de Palestijnen in de bezette gebieden.

Aan joodse kant is in dit decennium na het verzanden van het Oslo-proces (vanaf 2000) sprake van groeiend wantrouwen ten opzichte van de Israëlische Palestijnen. Het besef groeit, vooral buiten Israël en onder Palestijnen, dat de Israëlische Palestijnen een belangrijke rol zullen spelen in welke toekomstige regeling dan ook van het Israëlisch-Palestijns conflict. De discussie over hun positie raakt het thema van het joodse karakter van de staat Israël.

 

ISRAËL EN DE PALESTIJNEN BINNEN ZIJN GRENZEN

Rechtspositie van de Israëlische Palestijnen

Toen op 14 mei 1948 de staat Israël werd uitgeroepen waren er nog 160.000 Palestijnse Arabieren overgebleven binnen de grenzen van de nieuwe joodse staat. De rest (ruim 700.000) was verjaagd of gevlucht voor de joodse strijdgroepen. Onder de achtergeblevenen waren behalve moslims ook kleinere minderheden, zoals christelijke Arabieren, Bedoeïenen, Druzen en de Circassiërs. Israëlische Palestijnen werden staatsburger van Israël en hebben stemrecht. Die rechten zijn gebaseerd op de Citizenship Law (Wet op het Staatsburgerschap) van 1952 die het staatsburgerschap van niet-joden regelt. In 1950 was de voor het joodse karakter van de staat fundamentele Law of Return (Wet op de Terugkeer) tot stand gekomen. De Law of Return regelt voor alle joden ter wereld het recht op immigratie en het automatisch verkrijgen van het staatsburgerschap. NB: De Israëlische Bedoeïenen worden apart behandeld onder Bedoeïenen.

Deze niet-joodse autochtone bevolking binnen Israël is sinds 1948 in het openbare leven grotendeels genegeerd als nationale, religieuze, culturele en taalkundige minderheid. Zij doen geen dienst in het leger en genieten ook niet de belangrijke maatschappelijke voordelen die daarmee samenhangen. Dienen in het leger is een zeer belangrijk onderdeel van de Israëlische identiteit. De kwestie van de dienstplicht is potentieel explosief: er is een latent en soms expliciet streven in de Israëlische politiek om Israëlische Palestijnen te verplichten tot een vorm van maatschappelijke dienstplicht. In 2008 tekenden 250.000 Israëlische Palestijnen een petitie waarin deze dienstplicht werd verworpen, de grootste campagne in zijn soort in de geschiedenis van de staat. Er was campagne voor gevoerd onder het motto: “We won’t serve our oppressor”.

Het beleid van de Israëlische regering heeft ten aanzien van de niet-joodse minderheid vanaf de oprichting van de staat in 1948 drie uitgangspunten gehad. Ten eerste dat een volwaardig burgerschap van niet-joden onverenigbaar is met het joodse karakter van de staat. Ten tweede dat de aanwezigheid van een beperkte minderheid van niet-joden (later werd gesproken van maximaal 20%) acceptabel was maar dat vermenging van joden en niet-joden vermeden moest worden. Ten derde dat Israël naar de westerse wereld gepresenteerd moest worden als een democratie. Tot 1966 vielen de na de ethnische zuiveringen in ’48 – ’49 in Israël overgebleven Palestijnen onder Israëlisch militair bestuur. Dat Israël een joodse staat is betekent ten pricipale dat niet-Joden, in casu voornamelijk Palestijnen, geen gelijke rechten kunnen hebben. Een aantal vormen van discriminatie liggen ook formeel vast, in enkele tientallen wetten. Eén van de bekendste is de genoemde Wet op de Terugkeer. Voor de beoordeling van de positie van de Palestijnse minderheid in Israël zijn de wetten en de administratieve praktijk van belang maar ook de uitspraken van het Hooggerechtshof. In de jaren ’90 leek het Hof de richting aan te geven voor een verbetering van de tweederangs positie van de Palestijnen. Deze trend leidde onder meer tot een uitspraak in mei 2000 in de zaak van de Palestijnse familie Kaadan. Het joodse dorp Katzir, dat evenals 700 andere gemeenschappen uitsluitend voor joden bestemd was, diende de afwijzing in de toelatingsaanvraag van de Kaadans opnieuw te beoordelen. Deze uitspraak werd aanvankelijk door sommigen gezien als het begin van het afbrokkelen van de segregatie, waarbij joden (ook bij “afwezigheid”, dat wil zeggen de joden die buiten Israël leven) een betere positie hebben dan de aanwezige autochtone bevolking. Na 2000 is het Hooggerechtshof echter onder vuur komen te liggen, door het verzet vanuit de politiek tegen het “juridisch activisme” van het Hof. Daarmee wordt bedoeld dat het Hof zich de bevoegdheid aanmat om wetten die door de Knesseth (het parlement) zijn aangenomen, te toetsen aan de elf basiswetten (“Basic Laws”) en het nemen van een ruime marge bij het interpreteren van (naar het oordeel van het Hof) onduidelijke wetten.

De druk op het Hooggerechtshof is één van de symptomen van de verrechtsing in joods Israël sinds het einde van de jaren ’90. Deze trend uit zich ook in een verdere verslechtering van de positie van de niet-joodse minderheid. Een gevolg is een zeer geleidelijk toenemen van de spanningen tussen joden en Palestijnen binnen Israël. Een onderliggend gegeven is dat de consequente politiek van scheiding van joden en niet-joden sinds 1948, ertoe heeft geleid dat de kennis over het Arabische bevolkingsdeel onder joden zeer gering is. Verschillende onderzoekers (Oxford Research Group) wijzen er overigens op dat ook internationaal, mede door de aandacht voor de bezette gebieden en voor joods Israël zelf, de kennis over de niet-joodse bevolking van Israël tekortschiet.

Identiteit in een joodse staat

De culturele en politieke identiteit van de Israëlisch Palestijnse bevolking heeft de afgelopen vijfenzestig jaar onder zware druk gestaan als gevolg van het Israëlische beleid. Zij leefden in een staat die het uitdrukking geven aan Palestijns of Arabisch nationaal gevoel als staatsondermijnend beschouwde. Vanaf de oprichting van de staat Israël in 1948, tot 1967 werden de Israëlische Palestijnen ook volledig geïsoleerd van de Arabische wereld. In die Arabische wereld werd vaak enigszins negatief tegen hen aangekeken omdat zij in de joodse staat woonden waaruit anderen verdreven waren. Door de verovering van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook in 1967 door Israël ontstonden weer contacten met de Palestijnen in die gebieden. Vanaf die tijd begon bij sommigen het Palestijns nationaal gevoel een rol te spelen.
Een historisch moment in dat proces was de organisatie van een nationale staking door Palestijnen in Israël op 30 maart 1976. Aanleiding was de bekendmaking van een plan grote stukken land te onteigenen “om redenen van veiligheid” en ten behoeve van joodse vestigingen. Er waren demonstratieve optochten in Arabische steden en dorpen van Galilea tot in de Negevwoestijn. Met deze “Landdag” werd geprotesteerd tegen de voortgaande confiscatie van Palestijnse grond. Door de Israëlische autoriteiten werden deze collectieve acties als een strategisch gevaar opgevat. Zes Palestijnen werden die dag gedood door de Israëlische politie en veiligheidstroepen, er vielen honderd gewonden en vele honderden werden gearresteerd. Landdag is sindsdien een nationale gedenkdag voor alle Palestijnen, ook in de diaspora. Wetenschappers beschouwen deze eerste manifestatie van een Palestijns nationaal collectief in Israël als een cruciaal moment in de relatie tussen de Israëlische Palestijnen en de joodse staat.

Een enigszins vergelijkbare gebeurtenis deed zich voor in oktober 2000. Het was het moment waarop in de bezette gebieden de volksopstand uitbrak die de tweede intifada is gaan heten. In reactie op het provocatieve bezoek van Sharon en duizend veiligheidsfunctionarissen aan de Tempelberg in Jeruzalem, waren er protesten in de bezette gebieden maar ook solidariteitsdemonstraties door Israëlische Palestijnen in Israël. Op 1 oktober riep het “High Follow-Up Committee for Arab Citizens in Israel” een algemene staking uit en organiseerde massademonstraties. De Israëlische politie reageerde met toepassing van extreem geweld. Het High Follow-Up Committee breidde de stakingen uit en de demonstraties bleven plaatsvinden. Dit resulteerde in 13 doden en een groot aantal gewonden. De term “vijfde colonne” voor de Israëlisch-Arabische bevolking werd in de politiek openlijk gebruikt.

De joodse bevolking spreekt meestal van Arabische Israëliërs of Arabieren. In officiële stukken wordt de term “Arab citizens of Israel” gehanteerd. De Israëlische Palestijnen zelf benoemen zich als ”Arabisch” of “Israëlisch-Arabisch” en definiëren zichzelf afwisselend als “moslim” (overheersend), als “Palestijn”, als “Israëlisch staatsburger” en als “Arabier”. Er is een langzame verschuiving gaande naar de zelfaanduidingen “Israëlisch-Palestijns” en “Palestijns”, hetgeen een weerspiegeling is van veranderingen in de perceptie van de eigen identiteit.

Demografie, spreiding, segregatie

Demografie is al tientallen jaren een “hot issue” voor de Israëlische autoriteiten. Het hoge geboortecijfer onder Palestijnen wordt als een strategisch gevaar voor de joodse staat beschouwd. In 2010 waren de aantallen niet-joodse staatsburgers: 1.200.000 (Palestijnse moslims), 120.000 (Palestijnse christenen), 250.000 (Bedoeïenen ), 120.000 (Druzen) en 4.000 anderen (voornamelijk Circassiërs). Officiële cijfers van het Israëlische bureau voor de statistiek geven voor december 2011 een totaal van 7,8 miljoen Israëlische staatsburgers. Dit is inclusief de geannexeerde gebieden Golan en Oost-Jeruzalem. In percentages: 75,4% joden, 17% Arabische moslims, 2% Arabische christenen, 1,4% Druzen en 4,1% Bedoeïenen en overigen.
In Israël vreest men dat de Palestijnen door hun hogere geboortecijfers ruim boven 20 procent van de bevolking zouden kunnen komen. Deze grens van 20% wordt zoals gezegd door Israëlische leiders al jarenlang gezien als een kritische grens waarboven het joodse karakter van de staat in gevaar kan komen. Dat heeft geleid tot verschillende discriminerende wetten. Een voorbeeld is de stringente wetgeving ten aanzien van huwelijk en gezinshereniging met Palestijnen uit de bezette gebieden en van elders. In dit soort wetten komt de gebrekkige rechtspositie tot uiting van niet-joden in de joodse staat (zie hieronder).

De scheiding tussen de joodse en de Palestijnse Israëliërs is aanzienlijk. Ook geografisch. Naast cultuur, taal, godsdienst en economische positie heeft ook de Israëlische ruimtelijke planning, landverwerving en huisvestingsbeleid op etnische grondslag altijd een belangrijke rol gespeeld. Palestijnse bevolkingsconcentraties zijn te vinden in Galilea (met de stad Nazareth), het middengebied tussen Hadera en Petah Tikva, de Negevwoestijn (Bedoeïenen) en in stedelijke centra zoals Jeruzalem, Akko (Acre), Haifa, Ramle en Yafo (Jaffa). Een uitgebreid beschreven casus van consequente scheiding is bijvoorbeeld die van Nazareth (door Jonathan Cook).

Waltz en Isaac geven uitgebreid feitenmateriaal en analyse van de Israëlische ruimtelijke planning, landverwerving en huisvestingsbeleid op etnische grondslag vanaf 1950 tot 2010. Het “National Judaising Plan” van 1950, het plan om dertig nieuwe steden te creëren en het streven om controle over de watervoorraden te krijgen. Zij besteden aandacht aan de relatie tussen deze doelstellingen en de nieuwe wetgeving met betrekking tot “absentee property” en “state land”. Belangrijk is hun beschrijving van wat zij noemen “ethnocratic planning”: de twee onderscheiden systemen die van toepassing waren en zijn ten aanzien van joden respectievelijk Palestijnen in Israël en de gevolgen die dat inmiddels heeft gehad voor de Palestijnse gemeenschap:

“the spatial planning system in Israel is directly connected to the larger ideological, geopolitical and security dimensions of the state and to the efforts to judaize the remaining land of the Palestinian community. In essence, this institutional and spatial framework controls and confines the spatial development of the Palestinian minority by putting more restrictions on and obstacles to the conversion of agricultural and forested land into urban usage, mainly via land confiscation and settlement expansion. Thus, the spatial framework not only severely affects the socio-physical and economic development of the Palestinian community, but also creates very strong feelings of frustration, distress and alienation. In addition to this policy, the government has adopted more than thirty laws, such as the Absentees’ (meaning Palestinian refugees) Property Law and the Emergency Defence Regulations, to control, shrink and expropriate Palestinian land and allocate it to Jews, as previously explained. As a result, at present, about 93% of the land in the State of Israel is owned and controlled by governmental bodies, and managed by the Israel Land Administration (ILA). Palestinian citizens who owned and used most of the land before the establishment of the state, now own only about 3% of the land in Israel.”

Zie ook landeigendom.

Discriminatie

Vanaf de oprichting van de staat in 1948 tot 1966 vielen gebieden in Israël die voornamelijk door Palestijnen werden bewoond, onder militair bestuur. Dat hield zeer strenge beperkingen in op alle gebieden van het leven van deze Palestijnen: beperkingen van bewegingsvrijheid, vrijheid van meningsuiting, van vereniging, enzovoort. Tot 1965 konden Palestijnen in Israël bijvoorbeeld geen lid worden van de machtige vakbeweging Histadroet. Veel discriminerend beleid op het gebied van arbeidsmarkt, onderwijs, gezondheidszorg, gemeentelijke dienstverlening en economische ontwikkeling werd na de jaren ’60 tot op heden voortgezet.

Israël heeft geen grondwet. In 1992 werd echter een Basiswet aangenomen, de Basic Law of Human Dignity and Freedom die als een basiswet (bill of rights) dient voor de burgerlijke rechten. De wet legt vast dat Israël de staat is van “het joodse volk”, dus niet van alle burgers van de staat. Ook de nationale symboliek geeft dat aan: de vlag en andere nationale herkenningstekens zijn joodse, meestal joods-religieuze symbolen die niet de gehele bevolking representeren. De enkele tientallen wetten die formeel discrimineren moeten worden gezien in combinatie met de alomtegenwoordige discriminatie in het dagelijks leven op alle hierboven genoemde terreinen.

Het beleid van de overheid lijkt erop gericht om niet alleen joden en niet-joden te scheiden maar ook om de niet-joodse bevolking materieel en qua ontwikkelingsmogelijkheden op achterstand te zetten. Overheidsbijdragen in de vorm van subsidies, uitkeringen, bijdragen, enzovoort komen vooral de joodse bevolking ten goede. Volgens alle gehanteerde indicatoren is de economische positie van Palestijnen in de Israëlische maatschappij veel lager dan die van joden. Human Rights Watch stelt in een studie dat “Government-run Arab schools are a world apart from government-run Jewish schools. In virtually every respect, Palestinian Arab children get an education inferior to that of Jewish children, and their relatively poor performance in school reflects this.” Over de aanzienlijke verschillen tussen joden en Palestijnen qua sociaal-economische status, gezondheidstoestand, werkgelegenheid bij de overheid, in de moderne sectoren van de economie en wat betreft onderwijsvoorzieningen geven organisaties zoals bijvoorbeeld Sikkuy, Adalah en Adva informatie.

De Palestijnse zaak

Tot 1967, toen Israël de Westelijke Jordaanoever en Gaza veroverde, waren de contacten tussen de Palestijnen aan weerszijden minimaal. Vanaf 1967 konden de contacten toenemen. De Israëlische overheid wilde in de bezette gebieden niet alleen militair aanwezig zijn maar streefde al snel ook naar joodse civiele aanwezigheid: joden die daar gingen wonen en er economische activiteiten ontplooiden. Dat vereiste een zekere integratie van beide economieën, waar aanvankelijk ook Palestijnen van profiteerden. De grens moest open. Rond 1990, ten tijde van de 1e intifada raakten de Palestijnen in Israël en in de bezette gebieden weer van elkaar geïsoleerd door pasjessystemen, controlepunten (checkpoints) en andere belemmeringen van de bewegingsvrijheid. Dit werd vanaf 2003 versterkt door de afscheidingsmuur.

In de jaren ’70 en ’80 begonnen Israëlische Palestijnen geleidelijk een politieke strijd te voeren voor burgerrechten en gelijkstelling in het algemeen. Door de PLO (Palestijnse Bevrijdings Organisatie) is hun streven naar gelijke rechten echter nooit betrokken bij de strijd in de bezette gebieden en de rechten van de vluchtelingen. Beide partijen in het Oslo-vredesproces, de PLO en Israël, zien het combineren van beide zaken niet als functioneel. Vanaf ongeveer 2000 is er onder de Israëlische Palestijnen een intensivering zichtbaar van twee ontwikkelingen.

A. Versterking van de politieke druk en acties die zijn gericht op gelijke rechten in Israël. B. Toenemende identificatie met de nationale aspiraties van de Palestijnen in de bezette gebieden. Gebeurtenissen die daarbij een belangrijke rol hebben gespeeld zijn:

1. De genoemde provocatie door Sharon c.s. op de Tempelberg in september 2000, die de aanleiding vormde voor de tweede volksopstand (“intifada”) en de daaropvolgende gewelddadige onderdrukking in de bezette gebieden.

2. De tweede Libanonoorlog in 2006 met de zware bombardementen en de massale verdrijving van de bevolking uit Zuid-Libanon.

3. De behandeling van de bevolking van Gaza door het Israëlische leger.

Aan joodse kant is in dit decennium na het verzanden van het Oslo-proces (vanaf 2000) sprake van groeiend wantrouwen ten opzichte van de Israëlische Palestijnen (de “vijfde colonne”) en van politieke druk in de richting van aanscherping van wetten en andere controlemechanismen, zoals in het onderwijs. De politieke participatie van Palestijnen, die overigens nooit heeft geleid tot invloed op het regeringsbeleid, nam de laatste decennia geleidelijk af. Dit met een zekere uitzondering voor de jaren ’90 toen de Palestijnse stem van belang was voor de Arbeiderspartij, wat een groter overheidsbudget opleverde voor overheidsvoorzieningen waarvan ook Palestijnen profiteerden.

Toekomst

Het besef groeit, buiten Israël en onder Palestijnen, dat de Israëlische Palestijnen een belangrijke rol zullen spelen in welke toekomstige regeling dan ook van het Israëlisch-Palestijns conflict. De toenemende nadruk waarmee Israël sinds 2007 eist dat het in een politieke regeling als “joodse” staat wordt erkend en nieuwe discriminatoire wetten, onderstrepen de cruciale rol van deze bevolkingsgroep in een politieke regeling. In het officiële internationale overleg is dit element nog niet op tafel gekomen. Het zou onvermijdelijk het democratische dan wel het joodse karakter van de Israëlische staat tot punt van overleg maken, hetgeen de afgelopen decennia is vermeden. Avigdor Liberman is de Israëlische politicus die het meest nadrukkelijk het thema tot een openlijk besproken onderwerp in de binnenlandse politiek probeert te maken. Centraal staat bij zijn partij het “kwijtraken” van zoveel mogelijk Israëlische Palestijnen met op de achtergrond de optie om op grotere schaal tot oplossingen te komen die elementen van etnische zuivering in zich hebben.

De algemene verhouding tussen de Israëlische Palestijnen en de staat is wel gekenschetst als het evenwicht van de angst. Daarbij zijn beide partijen zich scherp bewust van waar voor de ander de “rode lijn” ligt, waar voorbij geweld kan losbarsten. Kwesties waarover Palestijnen in Israël zich volgens onderzoek zorgen over maken zijn onder andere:

  1. De vrees dat hen op de lange termijn het staatsburgerschap ontnomen zal worden “in ruil” voor het staatsburgerschap van een verarmde en instabiele Palestijnse pseudo-staat.
  2. De vrees dat dat al op kortere termijn zou kunnen gebeuren met de Palestijnse inwoners van de “Triangel” (Driehoek). Dit is een aan de Westoever grenzend gebied in het noorden dat voornamelijk door Palestijnen wordt bewoond en nimmer aantrekkelijk is bevonden door Joden. Het wordt door Israëlische politici wel genoemd als ruilobject in een vredesregeling.
  3. Toenemende discriminatie binnen Israël, zeker als de orthodox-joodse invloed op de politiek nog sterker wordt.
  4. Vrees dat de terreur van radicale kolonisten zich vanuit de bezette gebieden uitbreidt tot binnen de grenzen van Israël.

De relatie tussen de Israëlische Palestijnen en de staat respectievelijk de joodse bevolking is complex, wat harde voorspellingen voor de toekomst voorlopig uitsluit. Veel onderzoek is gedaan door Sammy Smooha. Hij constateert in de door hem onderzochte periode van 2003 – 2009 een toenemende vijandigheid van de Palestijnse minderheid in Israël ten opzichte van de staat. Zij beschouwen de joden als in toenemende mate racistisch en agressief (“belligerent”) tegenover hen. Hij acht de kans op een voortgaande islamisering respectievelijk judaïsering en een toenemend nationalisme aan beide kanten aanwezig. Daardoor zou assimilatie van de Palestijnen in de (joodse) staat onbereikbaar kunnen worden. De complexiteit wordt veroorzaakt doordat de “Palestinization” en de “Islamization” tegelijkertijd plaatsvindt met “Israelization”. Wat dat laatste betreft: Israëlische Palestijnen zijn tweetalig en hebben in de loop van ruim zes decennia elementen van de joods-Israëlische cultuur in hun eigen cultuur geïntegreerd dan wel aan hun gedragsrepertoire toegevoegd. Sommige onderzoekers constateren in samenhang daarmee een verdieping van de kloof in termen van identiteit, tussen Israëlische Palestijnen en de Palestijnen in de bezette gebieden en de Palestijnse diaspora. Beslissend zal waarschijnlijk zijn, het toekomstige karakter van Israël als joodse staat en de mate waarin de niet-joodse minderheid economisch, politiek en cultureel mogelijk verder wordt gemarginaliseerd.

Waltz en Isaac beschrijven gedetailleerd hoe de planning van de infrastructuur in de komende jaren de scheiding tussen joden en Israëlische Palestijnen en de marginalisering van de laatsten zal doen toenemen:

Since the establishment of the State of Israel in 1948, governmental and quasigovernmental bodies have prepared a number of strategic spatial plans to deal with specific fields, such as transport, and comprehensive policies that deal with all aspects of urban and rural development. (…) Analysis of the latest National Master Plans (rond 2003-2005, JS) (such as TAMA 3 for roads and railways, TAMA 31 and TAMA 35) and District/Regional Plans (such as TAMAM 2 and TAMAM 6 which details land use), indicates that in spite of the government’s stated goal to improve and modernise citizens’ lives, including the Palestinian minority group, through redevelopment programs, Palestinians in Israel continue to suffer from uneven development and unequal distribution of national resources when compared to Jewish citizens. For instance, a map of the Trans-Israel Highway reveals that about 12 regional industrial zones will be established and linked to it; none of them are located within the jurisdiction of a Palestinian locality. (…) (blz. 73)

En:

Thus, the spatial framework not only severely affects the socio-physical and economic development of the Palestinian community, but also creates very strong feelings of frustration, distress and alienation. In addition to this policy, the government has adopted more than thirty laws, such as the Absentees’ (meaning Palestinian refugees) Property Law and the Emergency Defence Regulations, to control, shrink and expropriate Palestinian land and allocate it to Jews, as previously explained. As a result, at present, about 93% of the land in the State of Israel is owned and controlled by governmental bodies, and managed by the Israel Land Administration (ILA). Palestinian citizens who owned and used most of the land before the establishment of the state, now own only about 3% of the land in Israel. (blz. 64)

 

Literatuursuggesties:

  1. Pappe, Ilan. The Forgotten Palestinians: A History of the Palestinians in Israel. Yale University Press. 2011.
  2. Smooha, Sammy and Priit Jarve (eds.). The Fate of Ethnic Democracy in Post-Communist Europe. Budapest: Open Society Foundation, 2005
  3. Abdul Rahman Abdul-Ghani (Birzeit Univ.). On Israelization: the state of the Arab Minority in Israel, Ramallah-Palestine 2001
  4. Waltz, Viktoria en Jad Isaac (ed). The Fabrication of Israel. About the Usurpation and Distruction of Palestine through Israeli Zionist Spatial Planning. Author’s Edition, Dortmund, 2010.
  5. Index of Arab-Jewish Relations in Israel 2004. Haifa: The Jewish-Arab Center, University of Haifa
  6. Autonomy for Arabs in Israel? Beit Berl: The Institute for Israeli Arab Studies, 1999, (engelse versie)
  7. Social Research on Jewish Ethnicity in Israel, 1948-1986: A Review and Selected Bibliography with Abstracts. Haifa: Haifa University Press, 1987
  8. Social Research on Arabs in Israel: A Bibliography : 1977-1982. Haifa: The Jewish Arab Center, University of Haifa, 1984
  9. Welcome to Nazareth, Jonathan Cook, Israeli Occupation Archive, 03/08/2012
  10. Slyomovics, Susan. The Object of Memory: Arab and Jew Narrate the Palestinian Village. Philadelphia: University of Pennsylvania Press, 1998.
  11. Louer, Laurence. To be an Arab In Israel. C Hurst & Co Publishers Ltd., januari 2007.
  12. Minns, Amina en Nadia Hijab (co-auteurs). Citizens Apart: A Portrait of the Palestinians in Israel. I.B. Tauris, 1991.
  13. Human Rights Watch. Israeli Schools Separate, Not Equal; Palestinian Arab Citizens Face Discrimination in Access to Education. 4 december 2001.

Sites en zoektermen:

  1. Adalah arab minority rights, Inequality Report
  2. ACRI Israel annual report
  3. ADVA Center, equality, social justice
  4. Merip, Palestinian arab citizens of Israel
  5. Oxford Research Group Palestinian Citizens of Israel project
  6. Mossawa Center land ownership
  7. doctor-in-galilee blogspot

CITATEN:

  1. Government handling of the Palestinian sector has been primarily neglectful and discriminatory. Evidence of the distress included poverty, unemployment, a shortage of land, serious problems in the education system and substantially defective infrastructure.” Rapport van de door Israël na de gewelddadige incidenten van oktober 2000 ingestelde Or Commissie, geciteerd door Viktoria Waltz, blz. 74.
  2. “… we the [Palestinian] citizens are a strategic threat because (…) we reveal more than Palestinians in the Occupied Territories the contradiction behind the Jewish state and democracy.” Haneen Zoabi: november 2011, Kaapstad, tijdens de 3e zitting van het Russell Tribunaal.
  3. The national solution for Israel’s Arabs lies elsewhere: in order to maintain a Jewish-Democratic state we must constitute two nation-states with clear red-lines. Once this happens, I will be able to come to the Palestinian citizens of Israel, whom we label Israel’s Arabs, and tell them that their national solution is elsewhere.” Tzipi Livni, 10 december 2008.