Periode/tijdvak |
Toelichting |
13e eeuw v. Chr. |
Het verhaal van de exodus van de Joden uit Egypte in de 13e eeuw v.Chr. en de aankomst in Palestina heeft geen historische basis. |
Ca. 1200 v. Chr. tot ca. 300 n. Chr. |
Er leefden al zeer lang, waarschijnlijk vanaf ruim 1000 jaar voor de Romeinse verovering, ook joodse stammen in Palestina. Zij hingen het joodse geloof van die tijd aan en spraken Aramees en Hebreeuws. Dit oud-Hebreeuws werd vermoedelijk (uiteindelijk) de taal van een religieuze elite. Een maatschappelijke elite ging in de Romeinse tijd – Palestina was toen deel van het Romeinse Rijk – over op het Grieks. |
586 v. Chr |
Er zijn volgens het gangbare narratief twee verdrijvingen geweest. De eerste, waarschijnlijk vooral van de heersende elite binnen de joodse stammen, in de 6e eeuw v.Chr. (na de verwoesting van hun tempel) door de Babyloniërs. Het joodse geloof wordt monotheïstisch. |
538-515 v. Chr. |
Een deel van de verbannen joden maakte gebruik van de toestemming om naar Palestina terug te keren. In Mesopotamië (Babylonië) bleef een sterke (ook in religieus en economisch opzicht) joodse gemeenschap bestaan. |
Vanaf de 6e eeuw v. Chr. |
Vanaf de zesde eeuw voor de christelijke jaartelling verspreidden de Joden zich (ook los van de aanwezigheid in Mesopotamië) over een groot gebied: eilanden in de Egeïsche Zee, Griekse vasteland, Klein Azië, huidige Libië, Italië en Egypte. Na het midden van de derde eeuw v. Chr. nam het aantal joodse immigranten in dit gebied sterk toe, met centra in Rome en Egypte. Mogelijk leefde het merendeel van de Joden in deze eeuwen buiten Palestina. De joodse gemeenschappen in het noordoostelijke Middellandse Zeegebied waren vaak Griekstalig en gingen later over op gesproken latijn. |
2e eeuw v.Chr. tot 9e eeuw n. Chr. |
Van de 2e eeuw v.Chr. tot in de 2e eeuw n. Chr. was de bekeringsijver van het Judaïsme groot. In de periode tot de 9e eeuw heeft dat ook ver buiten Palestina en het oostelijk Middellandse Zeegebied – tot in Jemen, de Kaukasus en op het Iberisch Schiereiland – tot joodse gemeenschappen en zelfs zelfstandige koninkrijken geleid. |
70 n. Chr. |
De tweede verdrijving in 70 n. Chr. door de Romeinen, na de verwoesting van de tweede tempel, speelt een belangrijke rol in de geschiedenis van de joodse diaspora. De historiciteit van de grootschalige verdrijving die zou hebben plaatsgevonden, wordt betwijfeld. In plaats daarvan zou bekering een belangrijke rol hebben gespeeld bij het ontstaan van verre gemeenschappen. |
1e tot de 7e eeuw n. Chr. |
Van de Joden in Palestina, deel van het Romeinse en later het Byzantijnse Rijk, bekeerde een deel zich tot het christendom. |
Vanaf de 7e eeuw |
Na de Arabische verovering van Palestina en omgeving in de zevende eeuw ging een groot deel van de joodse bevolking over tot de islam. De omgangstaal werd in plaats van Aramees, Arabisch. |
Rond 800 |
De joodse gemeenschappen bloeien in de Europese islamitische en Karolingische rijken. Succesvolle gemeenschappen in Spanje en Duitsland. |
1290-1306 |
Enkele honderdduizenden joden uit Engeland (1290), Frankrijk en verschillende Duitse staten, vluchtten naar Polen, Litouwen en de Oekraïne (dat toen onder de Poolse Kroon viel). |
1492-1610 |
700.000 Sefardische joden en een half tot één miljoen moslims worden verdreven uit Spanje. Een deel van de joden vluchtte naar Portugal, om naderhand ook vandaar verdreven te worden. Zij kwamen terecht in Italië, met name Venetië en Rome en de havenstad Livorno, en naar noordwestelijk Europa (waaronder Amsterdam), Zuid-Amerika en het Ottomaanse Rijk. |
1648 |
Eerste meldingen van Joden die in Amerika aankwamen. |
1650-1860 |
Joden keren uit continentaal Europa terug naar Engeland. |
1880-1914 |
Pogroms, vooral in tsaristisch Rusland, en wettelijke beperkingen die de economische basis onder het bestaan van Joden uit haalden leidden tot het vertrek van twee miljoen Oost-Europese Joden. De meerderheid ging naar de Verenigde Staten. |
Vanaf 1881/1882 |
De eerste, beperkte, immigratiegolf van Joden arriveert in Palestina. Zij zijn religieus en niet politiek (zionistisch) gedreven. |
1881-1905 |
Ongeveer 100.000 Joden uit Oost-Europa kwamen aan in Engeland, gevlucht voor vervolging en armoede. In 1905 besloot het Parlement op voorstel van Arthur Balfour tot beperking van immigratie van Joden. |
1904-1914 |
De tweede golf Joodse immigranten in Palestina. Deze was ideologisch gevormd (zionistisch) en gepolitiseerd. |
1917 |
De Britse regering legde in een brief zijn steun neer voor een ‘joodse tehuis’ (a national home for the Jewish people) in Palestina. |
1919-1923 |
De derde golf joodse immigratie in Palestina, van 1919 tot 1923, was eveneens sterk gepolitiseerd en gaf grote spanningen met de bevolking van Palestina. |
1920 |
In 1920 waren er circa 75.000 joden op 700.000 inwoners van Palestina. |
Jaren ‘20 |
Tussen 1924 en 1929 arriveerden ruim 80.000 joden uit Europa, vooral uit Polen als gevolg van groeiend antisemitisme. Een kwart verliet het land weer. De VS zat grotendeels op slot door immigratiequota. |
1929–1939 |
Het aantal immigranten uit Europa nam aanzienlijk toe: 250.000 waarvan 174.000 alleen in de periode 1933-1936. De mensen van deze ‘vijfde golf’ kwamen vooral uit Polen, Duitsland, Oostenrijk en Tsjechoslowakije. Het opleidingsniveau was zeer hoog in vergelijking tot eerdere immigratiegolven. De economie van de joodse immigrantengemeenschap kreeg een nieuwe dynamiek. Vanaf 1936 werkte het Britse bestuur immigratie actief tegen. |
1939 |
Britse ‘MacDonald White Paper’: het aantal Joden dat mocht immigreren werd beperkt tot 75.000: 10.000 per jaar voor de jaren 1940 tot en met 1944 en 25.000 extra voor de opvang van joodse vluchtelingen. Na 1944 zou verdere immigratie afhankelijk worden gemaakt van de toestemming van de Arabische meerderheid van de bevolking. |
25 november 1940 |
Het schip de Patria met 1.800 Joods-Europese vluchtelingen in de haven van Haifa tot zinken gebracht door joodse strijdgroep Hagana. 267 doden en 172 gewonden. Britten wilden de vluchtelingen elders onderbrengen. |
24 februari 1942 |
Het schip de Struma, met 800 Roemeens-Joodse vluchtelingen op weg naar Palestina, werd door een Sovjet-onderzeeër in de Zwarte Zee tot zinken gebracht. |
1942-1951 |
Tijdens de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) bereikte de vervolging van Joden zijn dieptepunt met de poging tot uitroeiing van de Europese joden tussen 1942 en 1945. In de jaren na de oorlog zwierven miljoenen ontheemden door Europa (displaced persons), onder wie veel joden. Pogingen van Joden om Palestina te bereiken werden door het Britse gezag daar zoveel mogelijk tegengegaan. Ook de VS bleef de komst van Europese Joden tegengaan. Enkele honderdduizenden bereikten Israël, vooral uit Oost-Europa onder wie zeer velen uit Polen en Roemenië. Uit West-Europa waren dat er enkele tienduizenden. |
11 juli 1947 |
Het schip de Exodus, met 4.500 Joodse immigranten vertrok op 11 juli 1947 van Frankrijk naar Palestina. Door de Britse marine opgebracht voor Haifa, waarna een lange reis via Frankrijk en Gibraltar naar Duitsland waar zij in oktober 1947 werden vrijgelaten. De roman Exodus van Leon Uris en de verfilming daarvan creëerden in het Westen veel sympathie voor de Joodse emigratie naar Israël. |
1948 Vooravond onafhankelijkheidsverklaring |
In 1948 was het aantal Joden in het gebied Palestina (inclusief het deel waar in mei 1948 de staat Israël zou worden uitgeroepen) ongeveer 630.000. Het aantal Palestijnen was op dat moment 1.900.000. Veel joden die kort na de oorlog Midden- en Oost-Europa verlieten waren geen bevlogen zionisten. Zij wilden naar Amerika en kwamen daar vaak ook terecht. Anderen stuitten op immigratiebeperkingen. |
1948-1953 Europa en elders |
Uit Europa en enkele andere niet-Arabische gebieden (zie hierna) kwamen deze jaren honderdduizenden immigranten in Israël aan. Opvallende herkomstlanden in die stroom: Turkije (35.000), Polen (104.000), Roemenië (123.000). |
Vanaf 1948 Arabische landen |
Tot kort na de Tweede Wereldoorlog woonden er tussen de 800.000 en 900.000 Joden in diverse Arabische landen. De meesten (meer dan 650.000) vertrokken in de vijftien jaar daarna naar Israël. |
1948-jaren ‘50 |
Na de stichting van de Staat Israël in 1948 nam dat aantal in hoog tempo af. Eerst in Jemen. Kort daarna in Irak. Andere landen – Marokko, Algerije, Egypte, Libië – volgden. De meeste emigranten gingen naar Israël, maar grote aantallen kozen ook bestemmingen als Engeland, Frankrijk, Zwitserland, de VS of Latijns-Amerikaanse landen. Van de Joden in Noord-Afrika gingen grote aantallen naar Frankrijk. Het in Israël algemeen aanvaarde verhaal dat de zionistische gezindheid van deze Joden en de antisemitische opstelling van hun Arabische landen de oorzaak waren van de exodus wordt betwist. |
1949-1950 Jemen |
Zeer kleine groepen uit Jemen arriveerden al vanaf 1881. De grootste exodus vond plaats in 1949-1950: 30.000 tot 50.000 mensen. In totaal waren het mogelijk 60.000 tot 70.000 mensen. |
1950-1951 Irak |
Het vertrek van vrijwel alle Iraakse Joden. Het was een van de oudste joodse gemeenschappen ter wereld, waarschijnlijk voortgekomen uit de Babylonische ballingschap en volledig ingebed in de Iraakse samenleving. Van de 120.000 tot 150.000 Iraakse Joden bleven slechts 5.000 tot 6.000 in het land. Mogelijk 10% ging naar elders. Over de oorzaken van de ‘vlucht’ van de Iraakse Joden – gevlucht voor anti-joods geweld dan wel geprovoceerd door Israël – lopen de opvattingen zeer uiteen. |
Begin jaren ’50 Koerden |
Ruim 30.000 Koerdische Joden verlieten hun woongebieden in Irak en Iran min of meer gelijktijdig met de uittocht van Joden uit Irak. |
1952-1956 Egypte |
In 1948 leefden er ongeveer 80.000 Joden in Egypte. Zo’n 20.000 vertrokken het jaar daarop uit Egypte van wie bijna 10.000 naar Israël. Na bomaanslagen in 1954 door Israëlische agenten – de Lavon affaire – en door toenemende spanningen nam het aantal Joden af tot ca. 50.000 in 1956. Na de inval in Egypte door Engeland, Frankrijk en Israël in 1956 vertrokken meer dan 20.000 Joden uit Egypte. Vermoedelijk zijn in totaal ruwweg 35.000 Egyptische Joden naar Israël gegaan. |
1954-1962, de Algerijnse bevrijdingsoorlog |
De Algerijnse joden kozen vrijwel allen de kant van de koloniale macht Frankrijk. Toen president de Gaulle in 1962 na een zeer bloedige strijd de Franse nederlaag erkende en onafhankelijkheid onvermijdelijk was, vluchtte de meerderheid van de Algerijnse joden naar Frankrijk. Een minderheid ging naar Israël. |
1948-1953 Overige Landen |
Ook uit Tunesië, Lybië, Iran, Syrië en Libanon vertrokken in deze periode joden naar Israël. Uit elk van de eerste drie landen tussen 20.000 en 35.000. Tussen 1948 en 1951 vertrokken 28.000 Marokkaanse joden naar Israël. Na 1959 was emigratie naar Israël verboden maar werd in de praktijk oogluikend toegestaan. In 1967 hadden 250.000 joden het land verlaten. Het grootste deel (ruim 200.000) naar Israël, anderen naar Europa en de VS. |
Vanaf 1975, Ethiopië |
Vanaf ongeveer 1975 tot na 2000 is er een stroom Ethiopische joden naar Israël geëmigreerd. In totaal meer dan 100.000. |
Vanaf eind jaren ’60, Sovjet-Unie |
Kort voor 1970 kwam een grote stroom joden uit de Sovjet-Unie (officieel) richting Israël op gang. In de jaren ’70 rond de 250.000. Een steeds groter deel koos, eenmaal op doorreis aangekomen in Oostenrijk, voor West-Europa en de VS (in 1989: van 71.000 kozen 12.000 voor Israël). |
Vanaf 1989 |
In 1989 verscherpten de VS het toelatingsbeleid. Toen in 1990/1991 de Sovjet-Unie uiteenviel kwamen ongeveer 1 miljoen ‘joodse’ Sovjetburgers naar Israël van wie 250.000 niet-joods volgens de Israëlische wet. Die laatste groep is inmiddels gegroeid tot ongeveer 400.000. |
1990-2020 |
In 1990 en 1991 kwamen in totaal 375.000 joodse immigranten binnen. Van 1992 t/m 2001 ongeveer 65.000 per jaar. Van 2002 tot 2020 gemiddeld ruim 20.000 per jaar. |
1992-2008 |
De migratiebalans (immigranten+teruggekeerde Joden minus vertrekkers) daalde in deze periode van +60.000 per jaar tot vrijwel nihil. |
2020-2030 |
Prognose (2010) door demografen van het CBS-Israël; gemiddeld 18.000 (laag scenario) tot 25.000 (hoog) p. jr. |