Oslo 1993 – 1999

Door: Gabriel Peralta - Laatst aangepast op: 25 juni 2015

Hoewel er in de conferentie van Madrid van 1991 de eerste stappen waren gezet naar gesprekken tussen Israël en Palestina, leek het er vooralsnog op dat er geen concrete afspraken waren gemaakt. Echter in 1991-1993 leek met de opening van het Oslo overleg een nieuwe basis gelegd te worden voor de afspraken die in 1991 niet waren gemaakt. Wat opvalt aan het Oslo overleg is dat de gesprekken, vooraf aan de akkoorden, geheim werden gehouden. Dit werd gedaan in het licht van de Madrid akkoorden, waar niet veel bereikt was. Het idee was dan ook dat door geheimhouding (d.w.z. zonder pers en buitenlandse invloeden) er betere resultaten konden ontstaan. Wat voor impact kon een nieuw verdrag nog hebben?

Ontstaan van het Oslo overleg

Yassir Arafat en Yitzchak Rabin geven elkaar de hand in Oslo. Op de achtergrond Clinton.

Er waren twee van de grootste steunpilaren van de PLO weggevallen, de Sovjet-Unie en Irak. Dit heeft ervoor gezorgd dat de economische situatie nog verder achteruit holde. De Palestijnse gebieden waren door eerdere conflicten (1ste intifada eind jaren ’80 en de 1ste golfoorlog in 1990) economisch verzwakt. Het was op dit moment dat de VS in het machtsvacuüm van de Sovjet-Unie sprong en het voortouw nam in vredesbesprekingen.
.

Voorafgaand aan de Oslo akkoorden waren er langdurige gesprekken tussen Israël en de Palestinen (PLO). Zoals eerder duidelijk werd in 1991 in Madrid bleken concrete afspraken voor zelfbestuur en demilitarisatie van Palestijnse gebieden nog te moeilijk te verwezenlijken. Echter omdat de PLO een welwillend standpunt had ingenomen en de banden tussen de PLO en Israël waren verbeterd sinds Madrid was er toch weer ruimte voor onderhandelingen. Een van de belangrijkste redenen hiervoor was de veranderde positie van de Israëlische burgers. Er was sinds de jaren ’70 een nieuwe beweging ontstaan die pacifistisch van aard was en aandrong op het verwezenlijken van een Palestijnse staat. De Oslo akkoorden waren een laatste poging van die politieke beweging om tot een akkoord te komen voor een soort vreedzame co-existentie met de Palestijnen.

Daarnaast werd het duidelijk dat de opinie richting Israël langzaam aan het draaien was. Vooral de internationale politiek was erop gericht om Palestina steeds meer te gaan steunen. Dit was pijnlijk duidelijk geworden tijdens de AIPAC conferenties rondom 1990. Israël kon de kritische blik van de westerse machten niet meer negeren. Vanaf de jaren ’90 blijkt dan ook dat de politiek in Israël erop gericht begon te raken om relaties met de westerse landen te behouden. Dit deed het land om de steun uit de VS te kunnen behouden. De Oslo akkoorden kunnen dus ook in het licht van deze verandering gezien worden.

Maar rond 2000, een jaar nadat de besprekingen in Oslo tot een definitieve regeling hadden moeten leiden, was de vredesbeweging sterk verminderd in grootte en politieke kracht. Sterker nog, door het mislukte Camp David overleg onder leiding van Clinton (2000), had het defaitisme in grote mate toegeslagen bij deze beweging. Hierdoor kon de rechtse beweging, die door de linkse beweging in balans werd gehouden, in Israël uitgroeien tot een formidabele kracht.

Begin jaren ’90 begon het Israëlische bedrijfsleven internationaal zijn vleugels uit te slaan. Binnenlands was al sinds eind jaren ’80 een liberalisatie van de economie op gang gebracht. De druk om het politieke isolement te doorbreken (zie hierboven) viel samen met de behoefte om de economie te integreren met de economieën van Europa en de VS. Het toekomstperspectief dat ‘Oslo’ bood op een zelfstandige Palestijnse staat, maakte het voor de VS en zeker de Europese Gemeenschap gemakkelijker om intensieve betrekkingen aan te gaan met Israël.

Betreffende concrete afspraken zijn de Oslo akkoorden op te delen in twee stukken:

Oslo I:

Hierin worden duidelijk de parameters gezet voor het ‘zelfbestuur’ van de Palestijnen. Daarnaast staan erkenning en co-existentie centraal. Er word een indeling gemaakt van A, B en C gebieden.
– A gebieden staan onder bestuur van de PA (Palestijnse Autoriteit)
– B gebieden staan onder bestuur van de PA maar gecombineerd met Israëlisch militair bewind
– C gebieden onder bestuur van de Israëlische regering.

De belangrijkste afspraken op een rij:

1) “Declaration of Principles on Interim Self-Government Arrangements” (DOPOISGA) (Article VII)
Formele afspraken voor het vormen van een interim regering in de Palestijnse gebieden (De Westelijke Jordaanoever, Gaza, Gebieden rond Jeruzalem, Hebron en Jericho). Dit was bedoeld om de tijd te overbruggen totdat er een formele nationale regering gevormd kon worden. Tot die tijd moest elk gebied lokaal bestuurd worden door een lokale Palestijnse autoriteit. Dit hield ook in dat de lokale autoriteiten ervoor moesten zorgen dat de politie militanten en extremistische elementen in toom hield. (A-gebieden)

2) “Gaza-Jericho agreement” (Article V 1994)
Structurele demilitarisering van de gebieden in Gaza en rondom Jericho in een periode van 5 jaar. Deze demilitarisering moest gedeeltelijk plaatsvinden. Er zou namelijk wel een militaire aanwezigheid blijven.

3) “Confidence Building Measures” (Article XX)
De vrijlating van Palestijnse gevangen en het verlenen van toegang aan Palestijnen die in Israël vastgehouden worden (er was geen sprake van bezoekrecht).

4) Erkenning van de staat Israël door de Palestijnen en erkenning van de PLO als enige vertegenwoordiger van Palestina. Het bijzondere hiervan is dat de Palestijnen dus het bestaansrecht hadden erkend van Israël maar andersom niet. Israël erkende slechts de PLO als enige gezagsdrager van het Palestijnse volk.

Indeling volgens het akkoord van Oslo. grijs: gebied C. Klik voor vergroot aanzicht.
bron www.imec.org

Oslo II 19951:

In Oslo II werd afgesproken dat:

De Palestijnse Autoriteir (met een gekozen parlement) het gezag zou krijgen over de A en B gebieden op de Westoever en Gaza. Deze A en B gebieden staan aangegeven op de afbeelding hiernaast. Het zou de bedoeling zijn dat er binnen een onbepaalde periode een semi-overheid zou bestaan in de Palestijnse gebieden waaruit een volwaardig democratische vorm kon ontstaan. Er werden ook kleine aanpassingen uitgevoerd op de onderdelen uit Oslo I.

Conclusies

Er is gebleken dat de Israëlische overheid en Palestijnse vertegenwoordigende lichamen hebben geprobeerd gezamenlijk een verdrag te sluiten. Min of meer is dit ook gelukt. Er moet dan gekeken worden naar de daadwerkelijke resultaten die zijn geboekt. Een van de grootste problemen rondom Oslo was de verdeeldheid in het Palestijnse kamp. De verdeeldheid in Israël kwam in de beginfase minder naar buiten. Hamas, een beweging die tegen de Oslo akkoorden was, heeft als reactie gewelddadige acties uitgevoerd rondom Gaza. De PLO heeft, anders dan Hamas, altijd voor samenwerking gestaan tussen de PLO en Hamas. In 1996 was er ook daadwerkelijk sprake van zelfbestuur voor de Palestijnen in een aantal gebieden. Toch waren er nog steeds geen concrete afspraken gemaakt over de uiteindelijke soevereiniteit voor de Palestijnse gebieden. Die was voorzien voor de ‘Final Status Agreement’. Daarover is echter nooit overeenstemming bereikt. Vanaf ongeveer 1996 nam de politieke invloed van Likoed en de rechtse stroming in zijn algemeenheid toe. Onder leiding van de politici Netanyahu en (na 2000) Sharon, werden de Oslo Akkoorden min of meer gesaboteerd en raakte het perspectief op een Palestijnse staat geleidelijk uit beeld. Zo raakten de Palestijnen door de Oslo Akkoorden ook formeel de controle over een groot deel van de Westelijke Jordaanoever kwijt doordat de B en C gebieden zolang verdere stappen uitblijven legaal onder controle van het Israelische leger staan.

1 Deze onderhandelingen vonden plaats onder toezicht van de VS.