Verdrijving “Nakba”

Door: Jan Schnerr - Laatst aangepast op: 12 december 2012

Voorloper van de moderne “mediacoverage” van het Midden-Oostenconflict: New York Times, 10 april 1948 bron: Ilan Pappe, De etnische zuivering van Palestina

Samenvatting

Na de Tweede Wereldoorlog stortte het Britse koloniale gezag in Palestina in. De effectieve ondermijning door joodse militaire eenheden speelde daarbij een belangrijke rol. Het Engelse moederland was financieel geruïneerd en Palestina werd in feite overgedragen aan de Verenigde Naties. Deze besloot eind 1947 het land op te delen in een joods en een Palestijns deel, het zogenaamde “verdelingsplan” (resolutie 181). De Palestijns-Arabische bevolking wees dit af. Daarna brak de oorlog tussen beide bevolkingsgroepen uit. 14 mei 1948 werd door de joodse leiders de onafhankelijke staat Israël uitgeroepen. Op 15 mei 1948 beëindigden de Engelsen officieel het mandaat over Palestina, waarna legers van Arabische buurstaten binnen trokken om de Palestijnen te helpen.
De “nakba”, de “catastrofe”, is de Arabische term voor de massale vlucht van ruim 700.000 Palestijnen voor de zionistische strijdgroepen in 1948 en 1949. Van de 850.000 Arabieren die binnen de grenzen van de aangewezen Joodse staat woonden, zijn er hooguit 160.000 in het gebied gebleven. De regio’s waarheen gevlucht werd zijn de Westelijke Jordaanoever (toen behorend tot Jordanië) inclusief Oost-Jeruzalem, de Gazastrook (toentertijd onder gezag van Egypte), Libanon en in mindere mate naar andere Arabische en naar westerse landen.
De vluchtelingen werden in de omliggende landen ondergebracht in vluchtelingenkampen. Deze waren ingericht door de VN op een provisorische basis, omdat men ervan uitging dat de vluchtelingen spoedig na het stoppen van de gevechten naar hun land zouden kunnen terugkeren. De Israëlische regering nam echter na de oorlog wetten aan waarmee het de Palestijnse vluchtelingen onmogelijk werd gemaakt terug te keren en op grond waarvan hun achtergebleven bezittingen werden geconfisqueerd.
De geschiedschrijving van deze gebeurtenissen wordt onder andere bemoeilijkt door de grote politieke en ideologische lading van de uitleg van vlucht van de Palestijnen en de internationaalrechtelijke consequenties daarvan. De meeste historici komen tenminste tot de conclusie dat de nakba niet kan worden geduid als een vrijwillige vlucht maar verklaard moet worden uit zionistisch politiek of tactiek rond de periode van het oproepen van de staat Israël, al dan niet ruim van tevoren door de zionistische top gepland.

 

NAKBA: DE OORSPRONG VAN HET PALESTIJNSE VLUCHTELINGENVRAAGSTUK

Een van de iconische foto’s van de massale vlucht.

Voorgeschiedenis

Na de Tweede Wereldoorlog stortte het Britse koloniale gezag in Palestina in. De effectieve ondermijning door joodse militaire eenheden speelde daarbij een belangrijke rol. Het Engelse moederland was financieel geruïneerd en Palestina werd in feite overgedragen aan de Verenigde Naties. Deze besloot eind 1947 het land op te delen in een joods en een Palestijns deel, het zogenaamde “verdelingsplan” (resolutie 181). De Palestijns-Arabische bevolking wees dit af. Daarna brak de oorlog tussen beide bevolkingsgroepen uit. 14 mei 1948 werd door de joodse leiders de onafhankelijke staat Israël uitgeroepen. Op 15 mei 1948 beëindigden de Engelsen officieel het mandaat over Palestina, waarna legers van Arabische buurstaten binnen trokken om de Palestijnen te helpen.

Krachtsverhoudingen

De krachtsverhoudingen tussen de joodse en de Palestijns-Arabische gemeenschap was in de periode van de aanloop naar de oorlog van 1948/1949 onevenwichtig. De bestuurlijke erfenis van het Ottomaanse Rijk, de landpolitiek tijdens de definitieve neergang van dat Rijk (met name sinds 1850) en de Engelse koloniale politiek had een Arabische gemeenschap voortgebracht die (volgens Benny Morris) werd gekenmerkt door: 1. Zwakke sociale en politieke organisatie en ontbreken van nationale instituties, zoals vakbonden, gezondheidszorgsysteem, sociale zekerheidssystemen, defensie, belastinginning, en dergelijke. 2. Diepe scheidslijn tussen de stedelijke en de agrarische bevolking. 3. Verdeeldheid tussen moslims en christenen. 4. Verdeeldheid tussen gevestigde elitaire familieclans. 5. De afwezigheid van representatieve leiders (zie hierna).
Aan de joodse zijde was er reeds jaren sprake van een stroom van moderne wapens vanuit Europa. Al vanaf de vroege jaren ’20 van de vorige eeuw was door de “Yishuv”, de joodse immigrantengemeenschap, systematisch gebouwd aan een joodse economie en eigen instellingen op etnische basis: bankwezen, coöperaties, militaire organisaties, gezondheidszorg, etcetera. De gemeenschap werd financieel krachtig gesteund door joodse groepen in het Westen en had uitstekende politieke contacten in Engeland en de VS.

Palestijnen tijdens de vlucht.

Vlucht

De “nakba”, de “catastrofe”, is de Arabische term voor de massale vlucht van ruim 700.000 Palestijnen voor de zionistische strijdgroepen in 1948 en 1949. Er woonden in 1947 850.000 Arabieren binnen de grenzen van de door de VN aangewezen Joodse staat. Hooguit 160.000 waren in 1949 na afloop van de gevechten nog in het gebied gebleven. De regio’s waarheen gevlucht werd zijn de Westelijke Jordaanoever inclusief Oost-Jeruzalem (toen behorend tot Jordanië en in 1967 alsnog veroverd door Israël), de Gazastrook (toentertijd onder gezag van Egypte), Libanon en in mindere mate naar andere Arabische en westerse landen. Het was de Syrische historicus Constantin Zurayq, die de term nakba als eerste in deze zin gebruikte (Qustantin Zurayq, Ma’na’ al-nakbah [The meaning of the catastrophe], Beirut, 1948).
.

De vluchtelingen werden in de omliggende landen ondergebracht in vluchtelingenkampen. Deze waren ingericht door de VN op een provisorische basis, omdat men ervan uitging dat de vluchtelingen spoedig na het stoppen van de gevechten naar hun land zouden kunnen terugkeren. De Israëlische regering nam echter na de oorlog wetten aan waarmee het de Palestijnse vluchtelingen onmogelijk werd gemaakt terug te keren en op grond waarvan hun achtergebleven bezittingen werden geconfisqueerd.

Episodes

Er zijn verschillende goed gedocumenteerde gevallen van massale verdrijvingen, massamoorden en andere wreedheden tijdens en na de gevechten van 1948 en 1949. Deze werden begaan door de joodse strijdgroepen en hebben geleid tot de vlucht van grote aantallen Palestijnse Arabieren. Bekende voorbeelden zijn de etnische zuiveringen van de steden Lydda en Ramle, waaruit 50.000 tot 60.000 Arabieren werden verdreven in opdracht van Ben-Goerion en Yitzhak Rabin. Een ander voorbeeld is dat van de massamoord op de Arabische bevolking van het dorp Deir Yasin. De gebeurtenissen in Deir Yassin hebben een belangrijke rol gespeeld in het ontstaan van paniek onder de landelijke Arabisch-Palestijnse bevolking.
In grote lijnen kan datgene wat de nakba wordt genoemd ingedeeld worden in drie of vier fases (B. Morris).
In de eerste fase, tot mei 1948 was waarschijnlijk nog geen sprake van een planmatige (dat wil zeggen door de joodse leiding geïnstrueerde en systematische) verdrijving van Palestijnse Arabieren. In deze periode die tot mei 1948 duurde veroorzaakten de aanvallen en de terreur van Hagana en andere strijdgroepen niettemin de vlucht van ongeveer een kwart miljoen Arabische Palestijnen.
In de tweede fase werd waarschijnlijk het Plan Dalet (of Delet) door de zionistische leiding in werking gesteld. Dat plan regelde de bevoegdheden van de militaire top ten aanzien van de etnische zuivering van de door joden gecontroleerde gebieden (zie hieronder). In deze periode, vanaf mei 1948, verhardde het beleid van de zionisten (inmiddels de “staat Israël”) onder invloed van het binnen vallen van de Arabische legers. In juni 1948 besloot het nieuwe Israëlische kabinet om de terugkeer van Palestijnse vluchtelingen met geweld tegen te houden. In de derde en vierde fases van de gebeurtenissen, in juli en in oktober-november van 1948, werden nog 300.000 Palestijnse Arabieren verdreven. De bewoners van de stad Nazareth bleef in deze periode dit lot bespaard als gevolg van de te verwachten negatieve reacties van de christelijke westerse landen.

Verdrijving: gepland of resultaat van de chaos?

De geschiedschrijving van deze gebeurtenissen wordt bemoeilijkt door: a. De grote politieke en ideologische lading van de uitleg van vlucht van de Palestijnen. b. De internationaalrechtelijke consequenties van het erkennen van verantwoordelijkheid voor het vluchtelingenvraagstuk. c. De geringe transparantie van de besluitvorming binnen de zionistische leiding. d. Idem, binnen de autocratische Arabische regiems. e. De chaotische situatie in het algemeen in de Palestijnse gebieden.

Palestijns vluchtelingenkamp bij Damascus (1948).

In kringen van historici loopt nog steeds de discussie in hoeverre de nakba een door de zionistische leiders geplande operatie was. Een deel van de discussie richt zich op de periode vanaf het rapport (juli 1937) van de Britse Peel Commissie, toen de leiders van de “Yishuv”, Ben Goerion en anderen, tot de overtuiging kwamen dat verwijdering van tenminste enkele honderdduizenden Arabische Palestijnen noodzakelijk zou zijn voor de vestiging van een joodse staat. Een minderheid zou acceptabel zijn omdat die nimmer substantiële politieke invloed binnen die staat zou kunnen krijgen.
.
Wat betreft de periode 1948 – 1949 blijkt uit documenten dat de Hagana zich scherp bewust was van de psychologische effecten van gebeurtenissen als die in Deir Yassin. Herhaling van dergelijke methodes, bijvoorbeeld in Safsaf, Sa’sa’, ‘Ayn al-Zaytun en andere plaatsen zijn mogelijk onderdeel geweest van een gekozen taktiek. Een publicist die hier al in de jaren ’60 over schreef, met name over het plan Dalet, was Rachid Khalidi.
In mei 1948 werd het zogenaamde Transfer Committee opgericht die de taak kreeg toe te zien op de verwijdering van Arabische Palestijnen en op het verhinderen van hun terugkeer. Niet duidelijk is in hoeverre dat officieel kabinetsbeleid was. De officiële Israëlische versie van de gebeurtenissen is dat de vlucht van de niet-joodse bevolking vrijwillig plaatsvond (onder meer door oproepen van Arabische leiders). Deze versie kwam in de jaren ’90 toenemend onder vuur van de zijde van de (Israëlische) “nieuwe historici” (of: revisionisten). Bekende wetenschappers zijn naast de genoemde Rashid Khalidi: Benny Morris, Ilan Pappe, Charles Tripp, Joshua Landis, Laila Parsons, Edward Said, Fawaz Gerges en Gershom Gorenberg. Grosso modo is hun conclusie dat de nakba niet kan worden geduid als een vrijwillige vlucht maar verklaard moet worden uit zionistisch politiek of taktiek rond de periode van het oproepen van de staat Israël, al dan niet ruim van tevoren door de zionistische top gepland.

Geen-terugkeer; op etnische basis

Door verschillende publicisten wordt erop gewezen dat los van het precieze verloop van de gebeurtenissen op de grond tijdens de gevechten, de belangrijkste morele verantwoordelijkheid van de Joodse staat wordt gevormd door de weigering daarna om de vluchtelingen weer toe te laten. Vanaf 1949 werden door de nieuwe staat Israël grote aantallen immigranten toegelaten uit Europa, Noord-Afrika en het Nabije Oosten. Dat gebeurde echter op etnische basis: joden versus niet-joden. De weigering van de terugkeer van de oorspronkelijke bevolking naar hun dorpen, steden en landerijen via een stelsel van wetten en andere hindernissen heeft geleid tot de beoogde joodse staat, waarin een Palestijnse minderheid op afzienbare tijd niet tot een politieke factor van enige betekenis zou kunnen uitgroeien.

Arabische leiders

De rol van de Palestijnse politieke en militaire leiders is tijdens deze gebeurtenissen weinig effectief geweest. Een belangrijke oorzaak was dat tijdens de Palestijns-Arabische opstand van 1936 tot 1939 tegen de Engelsen de Palestijnse bovenlaag grotendeels was uitgeschakeld. Van de Arabische landen werd met name de opstelling van de Jordaanse koning bepaald door andere belangen dan die van de Palestijnse bevolking. Er was een afspraak met zionistische leiders dat deze zich niet zouden verzetten tegen het inlijven van de Westelijke Jordaanoever door de Jordaanse koning. De religieuze betekenis van dat gebied (“Judea en Samaria”) is pas later een grote rol gaan spelen in zionistische kring. In het algemeen komt uit de geschiedschrijving van deze periode de tegenstrijdigheid naar voren dat de joodse leiding (die het verdelingsplan van de VN formeel aanvaardde) rekening hield met oorlog en zich daarop voorbereidde, terwijl de Arabische leiders (die het verdelingsplan verwierpen) geen rekening hielden met oorlog of zich althans niet daar op voorbereidden. Het enige goed getrainde Arabische leger, het Jordaanse, vocht met een dubbele agenda.

Materiële verwoesting

De materiële verwoestingen van Palestijnse dorpen, steden, landbouwgronden en infrastructuur was enorm. Belangrijke en historische steden als Haifa, Jaffa, Akko, Lod, en Ramle raakten ontvolkt. Meer dan 400 kleinere Arabische stadjes en dorpen waarvan de bevolking verdreven of gevlucht was, werden door Israël verwoest. De gebeurtenissen zijn in de “officiële” Israëlische geschiedschrijving en in het onderwijs vastgelegd in de uitleg waarin de Arabische leiders de verantwoordelijkheid dragen. Het uitwissen van geschiedenis die op grote schaal heeft plaatsgevonden wordt wel aangeduid met “memoricide”. Een betrekkelijk recente uiting daarvan is het verbod op het in het openbaar herdenken van de nakba in Israël. De politiek-ideologische betekenis van het thema, zowel voor het Israëlische zelfbeeld als voor de Palestijnse natievorming is onverminderd groot. De “nakba” leeft in het Palestijnse collectieve geheugen en er is sprake van een actieve herinneringscultuur binnen de Palestijnse natie.

 

Literatuursuggesties:

1. Rogan, Eugene L. & Avi Shlaim, ed. The War for Palestine: Rewriting the History of 1948. Cambridge University Press (2e ed.), 2007.

2. Khalidi, Rashid. The Palestinians and 1948: the underlying causes of failure. In: Rogan & Shlaim: The war for Palestine.

3. Pappe, Ilan. De etnische zuivering van Palestina (The Ethnic Cleansing of Palestine). Ned. vert. Kampen/Leuven, Uitgeverij Omniboek/Davidsfonds, 2009 (2e druk).

4. Benvenisti, Meron.  Sacred Landscape: The Buried History of the Holy Land Since 1948. Univ. of California Press, 02/2002.

5. Morris, Benny. The Birth of the Palestinian Refugee Problem. Cambridge, UK; New York: Cambridge University Press, Revisited, 2nd ed., 2004.

6. Gorenberg, Gershom. The Accidental Empire Israel and the Birth of the Settlements, 1967-1977. Holt Paperbacks, 2007

7. Ben-Gurion, David. Israel: Years of Challenge. New York: Holt, Rinehart and Winston, 1963.

8. Benvenisti, Meron.  Sacred Landscape: The Buried History of the Holy Land Since 1948. (vert. uit Hebreeuws) Berkeley, Los Angeles, London: University of California Press, 2000.

9. Masalha, Nur. Expulsion of the Palestinians: The Concept of “Transfer” in Zionist Political Thought, 1882-1948. Washington, DC: Institute for Palestine Studies, 1992.

10. Morris, Benny. The Birth of the Palestinian Refugee Problem Revisited, 2nd ed. Cambridge, UK; New York: Cambridge University Press, 2004.

11. Qumsiyeh, Mazin. Sharing the Land of Canaan: Human Rights and the Israeli-Palestinian Conflict. Pluto Press 2004. (Chapter 4 on Refugees)

Sites en zoektermen:

1. Palestine remembered

2. Rachid Khalidi plan dalet

3. Benny Morris plan dalet

4. Journal of Palestine Studies Ben-Gurion transfer of Arabs

5. Mazin Qumsiyeh nakba

CITAAT:

1. “Die Vergangenheit ist niemals tot, sie ist nicht einmal vergangen.” William Faulkner; citaat in Duits in FAZ, 08/09/2012.

2. “Don’t talk to me about transfer; no-one in this hall has transferred more Arabs than I have”. Yitzhak Rabin, tijdens een door rechts-extremisten verstoorde verkiezingsbijeenkomst in 1992; door Ilan Pappe overgenomen van Stanley Cohen: Index on Censorship, 1/1996; p. 26