Mandaatperiode

Door: Jan Schnerr - Laatst aangepast op: 6 augustus 2013

Begin van de “Arab revolt”, Jaffa, 12 juni 1936.

Samenvatting: Militair Geweld in Palestina onder Engelse Mandaat

Vanaf 1920 werd Engeland in feite de koloniale macht in Palestina: het kreeg een Mandaat van de Volkenbond voor dit gebied. De joden, voor het merendeel immigranten uit Europa, vormden toen 10 % van de bevolking. In 1939 was dat 30 %. Gesteund door zionistische organisaties in het Westen, zoals het Joods Agentschap verwierven zij veel grond en maakten gebruik van hun economische banden met Europa en de VS. De spanningen tussen Joden en Arabische Palestijnen liepen al aan het einde van de Eerste Wereldoorlog snel op. Geweldsuitbarstingen vonden plaats in 1920, 1921, 1929 en tijdens de Arabische Opstand van 1936 tot 1939. Die laatste werd door de Engelsen zeer hard neergeslagen waarbij zij gesteund werden door de joodse paramilitaire eenheden. De Arabische Palestijnen zijn door deze nederlaag zeer verzwakt geraakt, waardoor zij tien jaar later militair geen partij waren in de oorlog die uitbrak na de terugtrekking van de Engelsen. Het Engelse bestuur had tot in de tweede helft van de jaren ’30 de joodse gemeenschap bevoordeeld. Dit was bezien vanuit de Engelse machtspolitiek een fout die aan het eind van de jaren ’30 hersteld werd. Toen was het echter te laat.

De joodse immigranten waren sterk ideologisch bevlogen, dat wil zeggen sterk gericht op het creëren van een exclusief joodse staat en waren niet bereid tot enige vorm van integratie. Bijvoorbeeld economische samenwerking. Zij richtten in 1920 een paramilitaire organisatie op, de Haganah. In later stadium splitsten zich kleinere eenheden af, zoals Irgun. Deze kleinere strijdgroepen waren fanatieker en hebben zich vooral na 1945 met openlijke terreur tegen de Engelsen beziggehouden. De Engelse regering zond direct na de beëindiging van de Tweede Wereldoorlog 80.000 militairen naar Palestina. Het moederland was echter financieel en anderszins uitgeput door de oorlog en gaf de strijd in 1947 op. Engeland speelde geen rol meer in de oorlog die in Palestina vervolgens uitbrak.

 

MANDAAT; STRIJD TUSSEN ENGELSEN, JODEN EN PALESTIJNEN

Engelse eenzijdigheid

Engeland nam in 1920 de macht over in Palestina, op basis van een mandaat van de Volkenbond. De koloniale machten, met name Engeland en Frankrijk, annexeerden langs deze weg in feite delen van het Ottomaanse Rijk en Duitse koloniën (beide verliezers van de Eerste Wereldoorlog). De Joden vormden in 1920 een kleine minderheid (rond 10 %) maar werden door het Engelse koloniaal bestuur bevoordeeld, deels op grond van machtspolitiek, deels vanwege de goede zionistische lobby in Londen. Door de strijd om land en de zionistische politiek van de exclusieve inzet van joodse arbeid, ontstonden spanningen en geweld. Bij de crises die geregeld ontstonden en steeds vaker uitliepen op geweld, kwam het probleem van de incompetentie van het Engelse (koloniale) mandaatbestuur telkens om de hoek kijken. Een kenmerk van een koloniaal bestuur was dat fundamentele beslissingen uiteindelijk werden genomen in de verre politieke hoofdstad van het moederland. In dit geval: Londen. In Londen heeft men, mede onder invloed van de zionistische lobby en de christen-zionistische opvattingen van een deel van de Engelse bestuurselite, te laat onderkend dat de verwaarlozing van de Palestijns-Arabische belangen tot geweld moest leiden. Lang voor die tijd was joods Palestina zich al gaan voorbereiden op de uiteindelijke strijd.

Bernard Montgomery: leerschool in Ierland, praktijk in Palestina.

Geweldspiraal

Aan het einde van de Eerste Werelddoorlog in 1918 namen de spanningen tussen joden en Arabieren in Palestina serieuze vormen aan. De pas geïmmigreerde joden werden als een bedreiging gezien, in tegenstelling tot de joodse gemeenschap die al eeuwenlang (ook) in dit gebied leefde. De nieuwe immigranten waren in toenemende mate ideologisch gedreven en begonnen te bouwen aan exclusief joodse instellingen. In 1920 werd Haganah opgericht, een paramilitaire zionistisch strijdorganisatie. Geweldsuitbarstingen deden zich voor in 1920 en in 1921.

De Klaagmuur in Jeruzalem werd vanaf 1928 het centrum van rellen. In 1929 liepen de zaken uit de hand: bij gevechten vielen onder Joden en Palestijnen 133 respectievelijk 116 doden. De Engelse politie schoot volledig tekort met als gevolg dat politietaken gedurende de onrust werden overgenomen door het leger. Het leger trad eenzijdig op ten koste van de Arabische Palestijnen. Engelse functionarissen ter plaatse bepleitten bij een evaluatie van de oorzaken van het geweld een meer neutrale politiek maar “Londen” hield dat tegen. De zionisten gingen verder met hun militaire opbouw en verbreedden hun strategische doel. Jabotinsky pleitte in de jaren ‘30 voor het inlijven van Transjordanië (oostelijk van de Jordaan, het huidige Jordanië) bij de toekomstige joodse staat. De jonge Ben-Goerion, leider ter “linkerzijde”, sloot zich bij die visie aan. De oorspronkelijke bevolking zag de zionisten inmiddels als een zeer grote bedreiging. Haganah was binnen de context van het Mandaat illegaal, maar werd door de Engelsen oogluikend toegestaan. Daarnaast ontstonden fanatieke zionistische milities zoals Irgun en LEHI. In 1936 was de situatie verder geëscaleerd, onder meer door de toegenomen joodse bewapening, via wapensmokkel. Er ontstond een massale opstand in de Palestijns-Arabische gemeenschap. De Engelsen stuurden 20.000 soldaten naar Palestina. Van 1937 tot 1939 vond het zeer gewelddadige tweede deel van de “Arab Revolt” plaats. De Haganah hielp de Britse troepen, in ruil voor verdere bewapening. De splintergroep Irgun Zwai Leumi begon zijn eigen acties: in 1937 werden in drie weken tijd 77 Palestijnse Arabieren gedood door bommen die door de Irgun op markten werden geplaatst.

De fundamentele oorzaken

Reeds in de jaren ’20 werden de oorzaken van het joods-Palestijns conflict zichtbaar. 1. De enorme groei van de joodse bevolking die zich volstrekt niet integreerde dan wel de autochtone bevolking respecteerde. Van 1919 tot 1939 nam het joodse deel van de bevolking toe van 10 % tot 30 %. 2. De snellere groei van de joodse economie die over modernere westerse methoden en technieken beschikte en over financierings- en handelsrelaties met Europa en de VS. 3. De agressieve landpolitiek van de joodse gemeenschap en zijn financiers, die een belangrijke oorzaak werd van de werklozen zonder land aan de Arabische zijde. De Joods Agentschap heeft daarbij een zeer belangrijke rol gespeeld. 4. De onvergelijkbaar betere contacten van de joodse belangenbehartigers in de westerse machtscentra, voorop Londen, New York en Washington. Deze versterkte het gevoel bij de autochtone bevolking dat de joodse gemeenschap een schakel was in een westerse koloniale structuur.

De Arabische opstand als keerpunt

De Arab Revolt werd door de Engelsen met veel geweld neergeslagen: verbanningen, executies, collectieve strafmaatregelen als het opblazen van woonhuizen en de inzet van doodseskaders. De eindbalans was enkele tienduizenden doden aan Palestijnse kant en enkele honderden aan Britse en aan joodse zijde. Haganah en Irgun hielpen de Engelsen uit tactische overwegingen. Gebrek aan organisatie, gebrek aan moderne wapens en aan centrale leiding aan Palestijnse kant was een belangrijke oorzaak van de nederlaag. Vooral door de decimering van het leidinggevend kader was hun uitgangspositie in de komende strijd na de Tweede Wereldoorlog (1947 – 1949) tegen de zionistisch strijdmacht, ernstig verzwakt. Nu de Arabische Palestijnen vanaf 1939 militair geen partij meer waren, beschouwden de zionisten de Engelsen als de laatste horde op weg naar een joodse staat. Terwijl Haganah zich nog politiek opstelde, was Irgun de eerste strijdgroep die zich begon voor te bereiden op een toekomstige strijd met de Engelsen. Aanleiding was het Engelse onderzoekrapport (“1939 White Paper”) dat wederom bij de politieke leiding in Londen een evenwichtiger politiek bepleitte tussen joden en Palestijnen.

Tot 1939 verzetten vooral de Palestijnse bevolking (door de Engelsen aangeduid met “Arabieren”) zich tegen de Engelsen, die de joden nog steeds op tactische en politieke gronden (rekening houdend met de zionistische lobby in Londen en de VS) bevoordeelden. Het uitbreken van de oorlog in Europa in 1939 zorgde ervoor dat de belangrijkste joodse organisaties, in het Westen en in Palestina, voorlopig afzagen van militaire confrontaties met de Engelsen. De joden wisten zich met name tijdens de Tweede Wereldoorlog te bewapenen en militair verder te organiseren. Er werden op ruime schaal wapens van de Engelsen gestolen.

Graaf Folke Bernadotte; in 1948 vermoord door de Stern militie, onder leiding van Yitzhak Shamir. (bron: bollyn.com)

1945: de laatste fase

In 1945, direct na het einde van de Tweede Wereldoorlog keerden de zionisten in Palestina zich tegen de door de oorlog zeer verzwakte Engelsen. Het werd een strijd met veel terreur. Dat gold ook voor Hagana. De strijd tegen de zionistische terreur van 1945 tot 1947 konden de Engelsen politiek en economisch niet volhouden. De strijd van de Engelsen tegen de Duitsers had er na 1939 voor gezorgd dat de toenemende vijandschap tussen Engelsen en zionisten grotendeels onder de oppervlakte bleef. Hagana was in de tussentijd begonnen met de eigen productie van wapens.Tegen het einde van de oorlog en zeker vanaf mei 1945 waren joodse terreurgroepen zoals Irgun en de LEHI, met hun leiders Menachem Begin en Yitzhak Shamir actief met onder meer het vermoorden van Engelse functionarissen.Van oktober 1945 tot 1947 vielen Irgun en LEHI openlijk het Britse leger, de politie en ambtenaren aan. Het meestgebruikte middel was het plegen van terreuraanslagen waarbij veel doden en gewonden vielen en sabotage. Hagana werkte mee maar hield zich om tactische redenen op de achtergrond bij openlijke terreurdaden. Engeland zond 80.000 militairen naar Palestina. Begin 1947 gaf de Labourregering in Londen de strijd op en droeg de verantwoordelijkheid voor Palestina over aan Verenigde Naties. Op dat moment was het aantal joden ongeveer de helft van het aantal niet-joodse Palestijnen. Maar de Palestijnen hadden geen leger van enige betekenis en hadden nauwelijks nog maatschappelijk kader en vormden veel minder een eenheid dan de joden.

 

Literatuursuggesties:

1. Smith, Charles D. Palestine and the Arab-Israeli Conflict. A History with Documents. 7e druk, hfdst. 3 en 4. Boston/NY, Bedford/St. Martin’s, 2010.

2. Sternhell, Zeev The Founding Myths of Israel. Nationalism, Socialism and the Making of the Jewish State. Princeton, Princ. University Press, 1998.

3. Migdal, Joel S. (ed). Palestinian Society and Politics. Princeton University Press, 1980.

4. Shepherd, Naomi. Ploughing Sand: British Rule in Palestine, 1917-1948. New Brunswick, N.J., Rutgers University Press, 2000.

5. Swedenburg, Ted. Memories of Revolt: The 1936-1939 Rebellion and the Palestinian National Past. Minneapolis, University of Minnesota Press, 1995.

6. Townshend, Charles. The First Intifada: Rebellion in Palestine 1936-39. History Today Volume: 39 Issue: 7 1989.

7. Shapira, Anita. Land and Power, The Zionist Resort to Force. NY, Oxford Univ. Press Inc., 1992.

8. Kolinsky, Martin. Law, Order and Riots in Mandatory Palestine, 1928-1935. New York, St. Martin’s Press, 1993.

9. Lesch, Ann Mosley. Arab Politics in Palestine 1917-1939. Cornell University Press, 1979.

10. Mattar, Philip. The Mufti of Jerusalem, Al Haij Amin al-Husseini and the Palestinian National Movement. Columbia University Press, 1988.

11. Porath, Y. The Palestinian Arab National Movemenr: From Politics to Rebellion 1929-39. Frank Cass, 1977.

Sites en zoektermen:

1. 1929 riots western wall

2. Passfield White Paper

3. Palestine Arab revolt 1936

4. Jabotinsky revisionist zionism

5. Hagana irgun

6. Irgun stern gang

7. Palestine Peel Commission Report

8. Palestine 1939 White Paper

CITATEN:

1. “The National Home (…) cannot be half-national. (…) Neither Arab nor Jew has any sense of service to a single State. This conflict was inherent in the situation from the outset. The terms of the Mandate tended to confirm it.” Peel Commission Report, juli 1937. In: Smith, blz. 158.

2. “My own view is that to win a war of that sort you must be ruthless.” Bernard Montgomery in een brief uit 1923, over het mislukken van het neerslaan van de Ierse opstand. In: History Today,Volume: 59 Issue: 3 2009, James Barker.