Landeigendom

Door: Jan Schnerr - Laatst aangepast op: 12 maart 2013
Palestijns dorp en Joodse nederzetting; november 2012

Palestijns dorp en Joodse nederzetting; november 2012

Samenvatting

In de beginfase, eind negentiende eeuw, werd binnen het zionisme het vestigen van een “joods tehuis” in Palestina gezien als iets dat verenigbaar was met het respecteren van de rechten op grond van de daar levende bewoners. Maar al kort na 1900 heeft zich een proces in gang gezet van vermenging van nationalistische en religieuze elementen in de zionistische idealen en ideologie. Het begrip “land” heeft daarin altijd centraal gestaan. Het “joodse volk”, eeuwenlang opgesloten geweest in ghetto’s (althans in grote delen van Europa) moest zoals andere volkeren land hebben om zich te kunnen ontplooien. “Land” werd al snel “een eigen land”. Het respecteren van bovengenoemde rechten werd een gepasseerd station, om twee redenen.

  1. De vermenging van seculier-zionistische met religieuze opvattingen. Een belangrijk begrip in dat verband is “redeeming the land”: het “vrijmaken” of terugkopen van het land ten behoeve van joden. De oorsprong van dit begrip is religieus.
  2. De enorme behoefte vanaf de onafhankelijkheid in 1948, om een joodse meerderheid in de nieuwe staat Israël te doen ontstaan. Landpolitiek en met name formele onteigening van de oorspronkelijke bevolking, heeft daarin een essentiële rol gespeeld.

In 1901 werd het Jewish National Fund (JNF) opgericht, dat land verwierf. Het land werd door JNF niet verkocht maar geleased (vergelijk: erfpacht) voor langere periodes. Grond mocht nooit meer in niet-joodse handen komen. Het JNF speelt tot op de huidige dag een belangrijke rol in Israel. Toen door de oorlog van 1948 – 1949 ruim 700.000 Palestijnen werden verdreven kwamen enorme hoeveelheden land en onroerend goed vrij.Deze grond en huizen werden “absentee property”: eigendom van afwezigen. In 1954 leefde een-derde van de Israelische Joden op “absentee property”.

In 2000 was 80 % van het land in handen van de overheid dan wel de semi-overheidsorganisatie Israel Development Authority. Overheids-land en JNF-land worden beheerd door de Israel Land Administration (ILA). De ILA is ingesteld op basis van de Israel Land Law die de kern vormt van het juridisch bouwwerk met betrekking tot grond. De ILA doet het werk “op de grond”, inclusief controversiële activiteiten als het neerhalen van zogenaamde niet-erkende dorpen. Bestuurlijk zijn er nauwe banden tussen het JNF (een dochterorganisatie van World Zionist Organization) en de ILA.

De ILA dient zich op grond van de Israeli Land Law te houden de regels van het JNF. Die regels verbieden dat niet-joden profiteren van JNF land. Daarmee wordt rond 94 % van het land onthouden van gebruik door niet-joden. Het JNF wordt de laatste jaren in toenemende mate bekritiseerd, met name vanwege zijn rol bij de judaïsering (verjoodsing) van Oost-Jeruzalem en de onteigening van de Bedouïnen in de Negevwoestijn.

In de bezette gebieden is een juridisch extreem complexe situatie ontstaan. Israël wordt verweten deze juridische wildgroei te hebben laten bestaan en te gebruiken voor vergaande landonteigening in de bezette gebieden. Een probleem is ook dat een registratie van eigendom door Israël is tegen gehouden, met het argument dat de bezetting tijdelijk zou zijn. De landpolitiek in de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem moet worden gezien tegen de achtergrond van de kolonisatie van deze bezette gebieden. De ruggegraat van de kolonisatiestrategie en dus van de landpolitiek bestaat uit enkele majeure infrastructurele doelstellingen. Zoals de joodse “ring” rond Jeruzalem. Realisering van deze en andere doelstellingen betekent feitelijk dat in Oost-Jeruzalem en in 60 % van de Westelijke Jordaanoever Palestijnse grond en agrarisch land op den duur zal zijn onteigend.

 

LANDEIGENDOM: GROND ONDER DE JOODSE STAAT

Land: centraal element in het zionisme

Van oorsprong, rond 1900, was het zionisme een seculiere, nationalistische stroming. Al vroeg in de twintigste eeuw zijn er religieuze en semi-religieuze elementen verweven geraakt met de zionistische ideologie. Dat werd nog sterker na het ontstaan van de joodse staat in 1948. Dit proces heeft zich ook voltrokken met betrekking tot het begrip land: “het Land van “Israël” behoort aan de joden”.

Aanvankelijk, in het begin van de twintigste eeuw, overheerste een praktische benadering: als men joden aanzet tot emigratie naar Palestina dan moet men er ook voor zorgen dat er voor deze mensen stukken grond zijn. Het accent verschoof al ten tijde van de Eerste Wereldoorlog naar de zwaar beladen, politieke term, “een joods tehuis”. Die denkrichting was niettemin eerder nog nationalistisch dan religieus. Maar het opende wel de deur naar de gedachte dat het gehele “tehuis” (inmiddels was dat voor alle zionisten: Palestina) van de joodse natie zou moeten zijn. In het seculiere negentiende eeuwse nationalistische idee zou een joodse staat denkbaar zijn geweest waar het niet-joden vrij zou staan om grond te behouden of te verwerven. Zolang dat het joodse karakter van de staat maar niet zou aantasten. Dit werd echter in de loop der decennia een gepasseerd station, om twee redenen.

  1. De vermenging van seculier-zionistische met religieuze opvattingen. Een belangrijk begrip in dat verband is “redeeming the land”: het “vrijmaken” of terugkopen van het land.
  2. De enorme behoefte vanaf de onafhankelijkheid in 1948, om een joodse meerderheid te doen ontstaan en om een terugkeer van niet-joden (in casu Palestijnen) te verhinderen. Landpolitiek, met name formele onteigening, heeft daarin een essentiële rol gespeeld.

De oorsprong van het begrip “redeeming” is religieus. God heeft het Heilige Land aan Zijn Volk gegeven: het Uitverkoren Volk, het joodse volk. Hij heeft zijn volk gestraft door het te verspreiden over de wereld: de diaspora. Ooit zal dat volk weer terug mogen keren. De gedachte dat het Gods bedoeling zou zijn dat juist in de twintigste eeuw de joden teruggaan naar dat heilige land en de grond (het “land”) op welke wijze dan ook, weer in bezit nemen is een in principe opportunistische aanpassing van traditionele opvattingen in het judaïsme. Veel orthodoxe joden waren dan ook tegenstander van deze uitleg van de bijbel. Na de spectaculaire veroveringen in 1967 raakten ook de meeste orthodoxe joden in Israël en in de diaspora ervan overtuigd dat de staat Israël en zijn verovering van “Judea en Samaria” in God’s plannen besloten lag.

Het “redeeming the land” is sindsdien hecht verankerd in de publieke beleving en via de zelflegitimatie van de joodse staat (men spreekt in dit verband wel van “civil religion” of zelfs staatsreligie). Het heeft vanwege zijn oorsprong betrekking op alle grond: landbouwgrond en grond in urbane gebieden, zowel in het bijbelse kernland als in de grensgebieden elders in Israël. Grond die niet in handen is van de staat of in privébezit van joden is “unredeemed”. Het hangt niet samen met linkse dan wel rechtse politieke opvattingen (afgezien van het gegeven dat het collectief bezit van grond links in vroeger dagen ook om andere redenen aansprak). Joodse Israëliërs maken er vanaf de lagere school kennis mee. Het financieel steunen van de aankoop van grond door joodse instanties, voorzover de grond al niet op andere wijze in joodse handen komt, wordt ook door veel joden in de diaspora als een plicht gezien.

1900 tot 1950

De strijd om de grond was al decennia voor de oprichting van de staat Israel het centrale element in de joods-Palestijnse spanningen. Verwerving van Palestijnse grond en beheer van die grond ten behoeve van joden in Palestina werd ook vanuit Europa en de VS begeleid en gefinancierd. Al in 1901 werd door het vijfde Zionistisch Wereldcongres het Jewish National Fund (JNF, Joods Nationaal Fonds) opgericht. Met als doel joodse immigranten en kolonies (zoals kibboetsen) te helpen. Het land werd door JNF niet verkocht maar geleased (vergelijk: erfpacht) voor langere periodes. Op die manier kon de grond ook nooit meer in niet-joodse handen komen. Het JNF speelt tot op de dag van vandaag een belangrijke rol in Israel. Ook het leasen is na honderd jaar standaardbeleid. Hierin komt de essentie van de Israëlische landpolitiek tot uiting: het land is (ook na 2000 jaar) van Joden, waar ook ter wereld en de Israëlische staat is de hoedster van dit land die ervoor zorgt dat het voor altijd ter beschikking blijft voor joodse vestiging. Toen door de oorlog van 1948 – 1949 ruim 700.000 Palestijnen werden verdreven kwamen enorme hoeveelheden land en onroerend goed vrij. Het was een tijd van massale immigratie van joden, vooral uit Europa en de grootscheepse landonteigening die volgde heeft het mogelijk gemaakt die joodse instroom onder te brengen en te integreren in de economie.

Viktoria Waltz en Jad Isaac (zie literatuur) beschrijven de landpolitiek en de ruimtelijke planning vanaf het zionistische congres van Bazel (1897) tot aan de oprichting van de staat Israël in 1948. Tot 1920 moest het beleid worden afgestemd op de Ottomaanse landwetten. Vanaf 1920 werd meer of minder samengewerkt met de Britse autoriteiten aan wie door de Volkenbond het mandaat over Palestina was toegewezen.

It took the Zionist Movement [fifty] years and a war from the First Zionist Congress in Basle to reach the international ‘ok’ for establishing the Jewish State in big parts of Palestine. The disaster in Europe helped. Planning tools like town planning, master plans, development plans and property laws in addition to money and international policies helped the Zionists to extend the spatial vision of Herzl as far as possible until 1948. The process was planned; land purchases were done strategically and purposefully. Part of the Jewish world and the British Mandate supported it since the end of the Ottoman Empire. Sophisticated regional and local planning policy and strategic thinking made the fabrication of a Jewish state in Palestine possible.

Vanaf 1948: de nieuwe Israëlische staat

De macht over de grond maakte de staat vanaf de oprichting tot een allesoverheersende speler in het maatschappelijk leven en tot de motor van de economie. De grond en huizen van de verdreven bevolking werd aangeduid met “absentee property”, eigendom van afwezigen. Dit fenomeen heeft in de jaren ’50 een enorme rol gespeeld, mede omdat de Israëlische overheid vluchtelingen het recht ontzegde om naar hun land en hun woonplaatsen terug te keren. De “Custodian of Absentee Property” een instantie die als zaakwaarnemer fungeerde, nam het land in beheer en verkocht het. In 1949 verwierf het JNF langs deze weg een enorme hoeveelheid land. De staat kon zo zijn handen vrij houden in de internationale discussie die het gevolg was. Op grond van wetgeving in 1952-1953 kon de staat land aan zich trekken dat niet bewerkt werd (door de Palestijnen die nog in Israël woonden). De nog aanwezige Palestijnen vielen onder militair bestuur (tot 1966) en hadden juridisch en politiek een uiterst zwakke positie.

In 1954 leefde een-derde van de Israelische Joden op “absentee property”, eigendom van afwezigen. Van de 370 nieuwe joodse nederzettingen die tussen 1948 en 1953 werden gevestigd, was dat in 350 gevallen op eigendom van deze “afwezige personen”. Begin eenentwintigste eeuw was 80 % van het land in handen van de overheid dan wel de semi-overheidsorganisatie Israel Development Authority, 14 % in eigendom bij het JNF en 6 % in private handen (Joden en Palestijnen).

Overheids-land en JNF-land wordt beheerd door de Israel Land Administration (ILA). De ILA is ingesteld op basis van de Israel Land Law die de kern vormt van het juridisch bouwwerk met betrekking tot grond. De ILA doet het werk “op de grond”, inclusief controversiële activiteiten als het neerhalen van zogenaamde niet-erkende dorpen. Bestuurlijk zijn er nauwe banden tussen het JNF, een dochterorganisatie van World Zionist Organization en de ILA. Het bestuur van die laatste wordt deels benoemd door de staat en deels door de JNF. De ILA dient zich op grond van de Israeli Land Law te houden aan de regels van het JNF. Die regels verbieden dat niet-joden profiteren van JNF land. Daarmee wordt rond 94 % van het land onthouden van gebruik door niet-joden.

In de periode van 1948 tot eind jaren ’60 zijn een aantal wetten aangenomen die de overgang van land in joodse handen regelden en zeker stelden voor de toekomst. Dat zijn: de Abandoned Areas Ordinance (1948), de Absentees’ Property Laws (1948 e.v.), de Land Acquisition Law (1953), de Prescription Law (1958), de Land Ordinance Law (1960) en de Israel Land Law (of: Land Law) van 1969. Na de jaren ’60 is de juridische structuur met betrekking tot bezit en exploitatie van grond niet wezenlijk veranderd. Het zelfde geldt voor de planning van joodse vestiging en van infrastructuur. In de stedenbouw valt op (bijvoorbeeld Tel Aviv – Jaffa) dat overblijfselen van oorspronkelijke niet-joodse bewoning en cultuur systematisch verwijderd zijn dan wel uit het zicht zijn verdwenen. Wetten en regels met betrekking tot bebouwing en exploitatie van grond in bezit van Palestijnen zijn in hun toepassing sterk discriminerend ten aanzien van deze bevolkingsgroep.

In de Negevwoestijn die ligt binnen de grenzen van het Israël van voor 1967, wordt al decennialang een zeer actieve politiek van joodse vestiging gevoerd. Met het eeuwenoude gewoonterecht van de in de Negev levende Bedouïnen wordt geen rekening gehouden. Deze kolonisatiepolitiek is overigens niet bijzonder succesvol. Hetzelfde geldt voor delen van noord-Israël.

In de sfeer van archeologie, heiligdommen en natuur- of toeristische parken ontstaan veel politieke problemen rond Palestijnse rechten en Palestijns cultureel erfgoed. Deze problemen worden verergerd door de vergaande bevoegdheden van de Israel Nature and Parks Authority.

Het JNF wordt de laatste jaren in toenemende mate bekritiseerd, niet alleen om zijn rol in de Negevwoestijn maar ook om zijn activiteiten in het (in 1980) geannexeerde Oost-Jeruzalem. Het overheidsbeleid van judaïsering van Palestijnse wijken wordt door het JNF en zijn dochterorganisatie Heimanuta actief gesteund, soms middels een controversiële toepassing van de Absentee Property Law. JNF werkt in Jeruzalem onder meer samen met de extreme kolonistenorganisatie Elad.

Waltz en Isaac geven uitgebreid feitenmateriaal en analyse van de Israëlische ruimtelijke planning, landverwerving en huisvestingsbeleid op etnische grondslag vanaf 1950 tot 2010. Het “National Judaising Plan” van 1950, het plan om dertig nieuwe steden te creëren en het streven om controle over de watervoorraden te krijgen. Zij besteden aandacht aan de relatie tussen deze doelstellingen en de nieuwe wetgeving met betrekking tot “absentee property” en “state land”. Belangrijk is hun beschrijving van wat zij noemen “ethnocratic planning”: de twee onderscheiden systemen die van toepassing waren en zijn ten aanzien van joden respectievelijk Palestijnen in Israël en de gevolgen die dat inmiddels heeft gehad voor de Palestijnse gemeenschap. Vrij uniek is het gedetailleerde hoofdstuk (door Kassem Egbaria) over het huisvestings- en bouwbeleid in het Israëlisch-Palestijnse stadje Tayibe. Van dezelfde schrijver een goede analyse van de uitwerking voor de Bedoeïnenbevolking van stadsplanning en stadsontwikkeling in de Negevwoestijn. (Op deze kwesties wordt ook ingegaan onder de jaffadok items Israël/Bevolking/Israëlische Palestijnen, respectievelijk Israël/Bevolking/Israëlische Bedoeïnen.)

New generations will come [in Tayibe], new children will be born and new young couples will get married. All will enter the housing market and look for a decent shelter, competing with each other in: a shrinkage land market, inhospitable and not transparent planning regulations, high prices of building materials, low and discriminative government residential aids and loans, high daily-fees of manpower, relatively low construction skills of households, diminishing traditional financial resources – especially among the weaker families.

Na 1967: de bezette gebieden

In de bezette gebieden heerst militair bestuur en geldt militaire rechtspraak. Kort na de veroveringen van 1967 begon de discussie over het vestigen van nederzettingen. In de eerste jaren werd grond vooral gevorderd voor “militaire doeleinden”: het veiligheidsargument. In de jaren ’70 begon de kolonisatie van het gebied door joodse, niet-militaire “settlers” toe te nemen. Hierdoor ontstonden juridische problemen. Op politiek niveau woedde een strijd over het tempo en de omvang van de toe te stane kolonisatie. De jurisprudentie rond de eerste settlement, Elon Moreh, is buitengewoon belangrijk geweest. Eind jaren ’70 hadden de hardliners, politiek vertegenwoordigd door het Likoed blok en kleine religieuze partijen, de politieke strijd gewonnen.

Een oude Ottomaanse wet met betrekking tot ongebruikt land (mawat land) werd de basis voor landconfiscaties en de rechtspraak daaromheen. Het gebruik van die oude wet door de militaire autoriteiten, soms in combinatie met om veiligheidsredenen hinderen van Palestijnen bij de toegang tot hun land, leidt ertoe dat veel land aan de staat komt en later veelal overgaat naar joodse nederzettingen. Tijdens het mandaat door de Engelsen (1920 tot 1948) zijn over de oude Ottomaanse wetgeving koloniale wetten gelegd. De Jordaanse overheid heeft in de periode 1949 – 1967, toen zij de Westelijke Jordaanover bestuurde eigen regels in gevoerd. Tenslotte zijn er de Israëlische wetten, militaire orders en vergunningensystemen van na 1967. Het juridische korps van de IDF (Israeli Defense Forces) heeft een belangrijke rol gespeeld in het creëren van deze juridische “spaghetti”. Israël wordt verweten deze juridische wildgroei te hebben laten bestaan en te gebruiken voor vergaande landonteigening in de bezette gebieden. Een probleem is ook dat een registratie van eigendom door Israël is tegen gehouden, met het argument dat de bezetting tijdelijk zou zijn. Wetten uitgevaardigd door de Palestijnse Autoriteit verbieden de verkoop van land door Palestijnen aan joden. Deze wetten hebben in het grootste deel van de bezette gebieden geen effect.

De ruimtelijke planning, het bouwbeleid in de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook na 1967, komt uitgebreid aan de orde bij Waltz en Isaac. Het plan Allon, het plan Drobless, het plan Sharon en de rol van de beweging Gush Emoniem worden in onderling verband besproken. Evenals het stelsel van gescheiden wegen en andere vormen van ruimtelijke fragmentatie van de Palestijnse wereld, de sluiting van de Jordaanvallei en de ruimtelijke effecten van de afscheidingsmuur. De bewegingsvrijheid is een cruciaal aspect. In Gaza speelt dit alles in verhevigde mate, tegen de achtergrond van de kolonisatie tot 2005, de “disengagement” in dat jaar en de blokkade kort daarna. Ook de verdeling van de watervoorraden op etnische basis komt aan de orde. Belangrijke hoofdstukken gaan over de langzame vernietiging van de Palestijnse stadscultuur en stedelijk leven, aan de hand van voorbeelden: Jeruzalem, Hebron en Tel Aviv/Jaffa.

In addition to being ghettoized the Palestinians who remained had lost everything, their city [Jaffa], their families, their properties and their historical environment. Buildings in the suburbs of the city and the surrounding villages were destroyed; a new map was grounded on their ruins. 14.397 dunam (10 dunam=1ha) were confiscated according to the new Absentee Property Law, that law, which defined an absentee a person who during the period between 29. November of 1947 and 19. May of 1948 was a citizen of the neighbouring Arab countries (…)

De kolonisatiestrategie

De landpolitiek in de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem moet worden gezien tegen de achtergrond van de kolonisatie van deze bezette gebieden. De ruggegraat van de kolonisatiestrategie en dus van de landpolitiek bestaat uit enkele majeure infrastructurele doelstellingen. Dat zijn met name: een militaire infrastructuur met de Jordaanvallei als kern; de joodse “ring” rond Jeruzalem; de wegenstructuur tussen de joodse bevolkingscentra; de corridor van groot-Jeruzalem naar de Jordaanse grens; het “consolideren” van heuveltoppen en watervoorraden; het fysiek scheiden van joden en Palestijnen; het concentreren van de (van oorsprong agrarische) Palestijnse bevolking respectievelijk de Bedouïnen in enkele stedelijke gebieden. De combinatie van deze doelstellingen betekent feitelijk dat in Oost-Jeruzalem en in 60 % van de Westelijke Jordaanoever Palestijnse grond en agrarisch land op den duur zal zijn onteigend.

Kenmerken van de kolonisatiestrategie en van de landpolitiek zijn:

  1. Een strategische visie voor de zeer lange termijn. Het Israëlisch politieke systeem maakt dit mogelijk vanwege de grote consensus die onder de joodse bevolking heerst rond de judaïsering van het land.
  2. De grote continuïteit in de binnenlandse politiek ten aanzien van het beleid binnen deze strategie.
  3. Kenmerkend voor de landpolitiek (en meer in het algemeen voor de etnische politiek van Israël) is de gedetailleerde juridisering van alle vormen van discriminatie tussen etnische groepen, met name joden en Palestijnen. Deze rechtstatelijke vormen lijken zeer verwant met die in Europese rechtsstaten, inclusief uitgebreide beroepsprocedures. De prijs die hiervoor door de overheid betaald wordt (de rechtsprocedures gaan vaak over landrechten) bestaat uit jarenlange vertragingen bij de uitvoering van bepaalde deelbesluiten. Gelet echter op het bovenstaande komt daardoor het lange termijn beleid zelden in gevaar.

De geschiedenis en de strategie achter de reeds bijna een halve eeuw gecontinueerde bezetting van de bezette gebieden wordt apart behandeld in Jaffadok, zie Israël/Bezetting/Strategie.

Organisaties die zich bezig houden met hulp aan Palestijnen met juridische problemen in verband met landkwesties en die over veel know how beschikken, zijn: onder andere Badil en COHRE.

 

Literatuursuggesties:

1. Kedar, Alexander. The Legal Transformation of Ethnic Geography: Israeli Law and the Palestinian Landholder 1948-1967. New York University Journal of International Law and Politics, vol. 33, no. 4 (2001), pp. 923, 939.

2. Shafir, Gershom. Land, Labor and the Origins of the Israeli-Palestinian Conflict, 1882-1914. (Cambridge: Cambridge University Press, 1989) herziene uitgave: Berkeley, University of California Press, 1996.

3. Washington Report on Middle East Affairs, January/February 1998, pages 88-89, Other Voices. Israeli Discrimination Against Non-Jews Is Carefully Codified in State of Israel’s Laws. By Dr. Israel Shahak

4. Gorenberg, Gershom. The Accidental Empire: Israel and the Birth of the Settlements, 1967-1977. New york, Times Books, 2006.

5. Granott, A. The Land System in Palestine: History and Structure. Londen, Eyre and Spottiswoode, 1952.

6. Lehn, Walter and Uri Davis. The Jewish National Fund. Londen/NY, Kegan Paul International, 1988.

7. Zertal, Idith and Akiva Eldar. Lords of the Land: The War for Israel’s Settlements in the Occupied Territories, 1967-2007

8. Stein, Kenneth W. The Land Question in Palestine, 1917-1939. Chapel Hill, The University of North Carolina Press, 1984.

9. Tuten, Eric Engel. Between Capital and Land: The Jewish National Fund’s Finances and Land-Purchase Priorities in Palestine, 1939–45. London; New York: Routledge, 2005.

10. Zureik, Elia T. The Palestinians in Israel: A Study in Internal Colonialism. London; Boston: Routledge and Kegan Paul, 1979.

11. Lustick, Ian. For the Land and the Lord: Jewish Fundamentalism in Israel. New York: Council on Foreign Relations, 1988.

12. Ben-Ari, Eyal and Yoram Bilu. Grasping Land: Space and Place in Contemporary Israeli Discourse and Experience. Albany: State University of New York Press, 1997.

13. Yiftachel, Oren. Ethnocracy: Land and Identity Politics in Israel/Palestine. Philadelphia: University of Pennsylvania Press, 2006.

Sites en zoektermen:

1. Badil

2. COHRE

3. Applied Research Institute-Jerusalem (ARIJ)

4. Land Research Center ( LRC )

5. http://www.poica.org/index.php

CITATEN:

1. “An individual or a state that adopts a religious text as a spiritual guide and as a document that confers property-rights cannot be secular for long.” Sami Michael, 28 Juni 2012, Occupation Magazine

2. “… a forgotten Ottoman law which says that if you shout from the edge of a village, all the land where the shout cannot be heard belongs to the Sultan. Since the Israeli government is the heir of the Jordanian government, which was the heir of the Sultan, this land belongs to the Israeli government, which turns it over to the settlers. (This is not a joke!).” Uri Avnery, column Gush Shalom, 04/05/12