Politiek

Door: Jan Schnerr - Laatst aangepast op: 14 september 2012

Vijf tot zeven miljoen Palestijnse vluchtelingen, de tijdbom die nu 65 jaar tikt, maken het verschil tussen een joodse staat Israël en een land – Palestina? – waarin geen etnische groep een aparte status heeft.

1948 tot heden: grote lijn

Op 11 december 1948 stelde de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties vast dat de Palestijnse vluchtelingen het recht hadden om terug te keren naar hun steden, dorpen en hun land. Resolutie nr. 194 wordt nog elk jaar herbevestigd. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat de vluchtelingen het (internationale) recht aan hun kant hebben. Historisch onderzoek naar de massale vlucht met name in 1948 en 1967 heeft meer en meer duidelijk gemaakt dat ook het morele gelijk aan de kant van de Palestijnse vluchtelingen is. Na bijna 65 jaar is echter niets gerealiseerd van het recht op terugkeer. De internationale politiek rond het thema van de vluchtelingen bestond naast recht en moraal ook uit macht. De onderhandelingspositie van de Palestijnen, vertegenwoordigd door de PLO, was na de eerste Palestijnse volksopstand (de eerste intifada) sterker dan in de decennia daarvoor. De meeste waarnemers zijn van mening dat na (en als gevolg van) de Oslo Akkoorden van 1993 – 1995 de onderhandelingspositie van de Palestijnen sterk en blijvend was verzwakt. Dat gold zeker ook voor de vluchtelingenkwestie. Na “Oslo” kwam de nieuw ingestelde Palestijnse Autoriteit in het Palestijnse machtscentrum terecht. Het gevolg is geweest dat de problematiek in de bezette gebieden, de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, die van de vluchtelingen daarbuiten uiteindelijk marginaliseerde. Vanaf de tweede helft van de jaren ’90 nam Israël (weer) een onwrikbare standpunt in, dat samengevat neer komt op: 1. De Palestijnen (“Arabieren”) hebben rond 1948 hun land vrijwillig (cq onder druk van Arabische leiders) verlaten. 2. Zij behoren tot de “Arabische natie” (die over voldoende land beschikt, bijvoorbeeld in Jordanië). 3. Voor zover de Arabieren hun verantwoordelijkheid niet nemen, is de internationale gemeenschap verantwoordelijk.
De diepere achtergrond hiervan is de opvatting dat Israël een joodse staat is en dat een te groot aantal niet-joden, in casu Palestijnen, een bedreiging vormt voor het joodse karakter van het land. Vanwege de extreme gevoeligheid van dit punt in joods Israël, hebben de VS en in navolging Europa zich ten aanzien van het Palestijnse vluchtelingenprobleem altijd passief opgesteld. Ook tijdens en na het Camp David overleg (2000), in hun reacties op het Genève Initiatief (2003) en ten aanzien van het niet opgang komen van Israëlisch-Palestijns overleg in de Obama-regeerperiode.

De wetten van de joodse staat

Israël heeft onmiddelijk na ontstaan van de staat wetten aangenomen die de terugkeer van de verjaagde niet-joodse bevolking onmogelijk maakten: met name de “Abandoned Areas Ordinance” (1948), de “Emergency Regulations concerning the Cultivation of Waste Lands” (1949), de “The Absentees’ Property Law” (1950) en de “Land Acquisition Law” (1953). Deze wetten regelden de onteigening van Arabische grond en eigendommen van vluchtelingen en in sommige gevallen ook van niet-gevluchte bewoners. Parallel daaraan werd de Wet op de Terugkeer (de “Law of Return”) van kracht, de wet die alle joden ongeacht geboorteplaats, herkomst of nationaliteit het recht geeft te immigreren naar Israël en automatisch de Israëlische nationaliteit te verkrijgen.

Verenigde Naties

De UNRWA (de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East) richt zich sinds 1949 op de Palestijnse vluchtelingen in het Midden-Oosten. De UNRWA functioneert naast de UNHCR, de algemene vluchtelingenorganisatie van de VN. De UNRWA richt zich op vluchtelingen die in Palestina leefden tussen juni 1946 en mei 1948 en hun nakomelingen. De Verenigde Naties hebben langs deze weg een belangrijke rol gespeeld in het verlichten van de gevolgen van deze menselijke catastrofe. Overigens zijn er verschillende definities van “Palestijnse vluchteling”, deels samenhangend met politieke standpunten. Als gevolg daarvan en van het feit dat registratie in veel landen niet of op verschillende wijze plaatsvindt, lopen de schattingen van bijna vier miljoen tot ruim zeven miljoen vluchtelingen.
De UNRWA functioneert binnen het kader van de resoluties van de Verenigde Naties, hetgeen betekent dat zij uitgaat van een definitieve overeenkomst te zijner tijd waarin de terugkeer wordt geregeld, dan wel een gedeeltelijke terugkeer en/of schadeloosstelling van de Palestijnse vluchtelingen. In politiek opzicht is Israël een tegenstander van de UNRWA, omdat de UNRWA-uitgangspunten en het dagelijks werk van deze organisatie (inclusief zijn publicaties) haaks staan op het Israëlische streven om het Palestijnse vluchtelingenvraagstuk los te koppelen van het Israëlisch-Palestijns conflict. Mede door de Israëlische lobby staat het budget van de UNRWA onder zware druk.
Van de VN-resoluties die betrekking hebben op de Palestijnse vluchtelingen zijn de resoluties 194 (op 11 december 1948 aangenomen door de Algemene Vergadering) en 237 (in juni 1967 aangenomen door de Veiligheidsraad) de belangrijkste. Resolutie 194 stelt: “… refugees wishing to return to their homes and live at peace with their neighbors should be permitted to do so at the earliest practicable date, and that compensation should be paid.” Resolutie 237 eist van de Israëlische regering: “to facilitate the return of those inhabitants who have fled the areas since the outbreak of hostilities.”

Inhoudelijke posities

In het politieke denken in de regio zijn ruwweg de volgende opvattingen te onderscheiden (waarvan sommige op zeer gespannen voet staan met resolutie 194 en met histories onderzoek). 1. De vluchtelingen zijn verjaagd, hebben recht op terugkeer en dat moet en kan gerealiseerd worden. Zeer veel Palestijnen staan hier achter. Ook de PLO en formeel de Arabische landen. 2. Als onder 1, maar dit moet geleidelijk gerealiseerd worden. Veel Palestijnen kunnen hier achter staan. 3. Meer dan een beperkte terugkeer is niet haalbaar (maar aan de onderhandelingstafel moet een hard standpunt worden ingenomen). Een eigen staat inclusief Oost-Jeruzalem is prioriteit. Een deel van de Palestijnen en de Arabische landen lijken dit te kunnen accepteren. De PLO accepteerde het feitelijk ten tijde van de vredesgesprekken in Camp David (2000), Taba (2001) en Annapolis (2007-2008). 4. De verjaagde Palestijnen zullen zeer waarschijnlijk niet kunnen terugkeren. Israël moet zijn historische verantwoordelijkheid wel erkennen. Hieraan moet gekoppeld zijn, de eis van terugkeer van een desnoods symbolisch aantal vluchtelingen. Dit is de positie van een groot deel van de internationale gemeenschap en van sommige Palestijnen (bijvoorbeeld de deelnemers aan het Genève Initiatief van 2003). Ook de EU lijkt deze opvatting te hebben. 5. Sommige Palestijnen waren gedwongen te vluchten. Geen terugkeer naar Israël maar naar een toekomstige Palestijnse staat en dan hooguit een symbolisch aantal. Geen verdere claims. De Israëlische publiek zit deels op die lijn. De VS heeft zich nooit op een standpunt vastgelegd, maar ad. 5 past min of meer bij de Amerikaanse opstelling. De Israëlische regering zat op deze positie in Taba en Annapolis (2007). 6. De Palestijnen werden niet gedwongen te vertrekken en hebben geen terechte grieven. Geen terugkeer. Misschien ergens anders in historisch Palestina (in casu Jordanië). Een ander deel van het Israëlische publiek zit op deze lijn. De regering Netanyahu neemt vanaf 2008 deze positie in. De posities 4 tot en met 6 maken een oplossing van het conflict volgens de meeste waarnemens illusoir. Ten aanzien van optie 4 bleek dat bijvoorbeeld tijdens de discussies over het Genève Initiatief.

Na “Oslo”

Sommige van de middenvarianten, met name ad 4 en ad 5 betekenen volgens veel Palestijnen dat Israël blijvend in de positie zal verkeren om een overeenkomst die enig recht doet aan zijn historische verantwoordelijkheid, op de lange baan te schuiven. Een morele last voor westerse landen die zich gecommiteerd voelen aan het internationaal recht, is dat intussen generaties vluchtelingen verkommeren in 58 dichtbevolkte kampen. Hetgeen mede het gevolg is van het feit dat het vluchtelingenvraagstuk in de jaren ‘90 uit het centrum van de politieke besluitvorming werd verdrongen als gevolg van het door het Westen geïnstigeerde vredesoverleg. In de Oslo overeenkomsten, met name in de “Declaration of Principles” (1993), werd bepaald dat dit vraagstuk tezamen met vele andere vooruitgeschoven zou worden naar “permanent status negotiations”. Die laatste zijn diplomatiek verder op een hellend vlak terecht gekomen in het Camp David overleg (2000) en feitelijk ten onder gegaan in het geweld van de jaren 2000 – 2005 (de tweede intifada). Tijdens het Camp David overleg van 2000 (ook wel: Camp David II) probeerden de Palestijnen, redenerend vanuit de Oslo Akkoorden, de verantwoordelijkheid voor de zuiveringen van 1948 en het recht op terugkeer op de agenda te zetten. Dit werd door de VS en Israël als non-issue behandeld, wat heeft bijgedragen aan het teloorgaan van de geloofwaardigheid van het Oslo-proces onder de Palestijnen.
Veel kritiek was er in de Palestijnse gemeenschappen al toen in 1993 bleek dat resolutie 194 van de VN niet was opgenomen in de tekst van bovengenoemde Principles. De positie die de internationale gemeenschap innam (tezamen met het toenmalige leiderschap van de PLO) bleek uit het feit dat de Palestijnse “diaspora” niet betrokken werd bij de door de EU gesponsorde verkiezingen in de bezette gebied in januari 1996.
Na Camp David kwam het vluchtelingenvraagstuk nog aan de orde in het Taba-overleg (2001) en in de voorstellen van het Genève Initiatief. Telkens werd de vluchtelingen vijf keuzemogelijkheden geboden: 1. Naar de toekomstige Palestijnse staat. 2. Naar de Israëlische gebieden die in het kader van een landruil naar die Palestijnse staat zouden gaan. 3. Hervestiging in derde landen. 4. Definitieve opname in het huidige gastland. 5. Terugkeer naar Israël. Dat laatste in symbolische – of in elk geval zeer kleine aantallen. Als gevolg van de totale asymmetrie van de machtsverhoudingen die in de bezette gebieden was ontstaan hebben de diplomatieke bewegingen na 2000 ten aanzien van de vluchtelingenproblematiek nauwelijks meer dan een symbolische betekenis gehad.

Palestijnse politiek

Binnen de Palestijnse politiek bestaat al jaren de wens om (voor het eerst) te komen tot directe verkiezingen voor het parlement van de PLO, de Palestine National Council (PNC). Deze zouden moeten plaatsvinden op basis van het artikel 5 van de Basiswet (“Fundamental Law” van 17 juli 1965) van de PLO, dat voorschrijft dat de leden van de PNC worden gekozen in directe verkiezingen door het Palestijnse volk. Factoren die op de achtergrond hiervan spelen zijn: 1. De afnemende legitimatie van de Palestijnse Autoriteit bij de Palestijnse bevolking als gevolg van de vele concessies in het kader van het “Oslo-proces”, de vergaande samenwerking met Israëlische en Amerikaanse inlichtingendiensten en andere vormen van samenwerking met de Israëlische staat die zich grotendeels buiten de publiciteit afspelen. 2. Reactivering van de PLO als politieke beweging van alle Palestijnen, ook de vluchtelingen. 3. Het herstellen van de politieke relaties tussen de Westoever (de PA) en Gaza (Hamas) en de politieke relaties met de diaspora. 4. Het op de agenda houden van het recht op terugkeer van de verdrevenen en hun nakomelingen.
Recent heeft dit onder Palestijnen in Israël/Palestina en in de Palestijnse gemeenschappen elders in de wereld geleid tot een actie om zich te laten registreren voor zulke directe verkiezingen. Deze actie wordt gevoerd onder de naam “Register! I am Palestinian”. Een en ander is voor de Palestijnen buiten Israël/Palestina van bijzonder belang: naast de terugkeerkwestie gaat het ook om de kwestie van de identiteit, het behoren tot een Palestijnse natie. Voor de toekomst van de Palestijnen is het daarnaast van zeer groot belang dat het goed opgeleide en met internationale ervaring toegeruste maatschappelijke kader in de diaspora een rol kan spelen in het Israëlisch-Palestijns conflict.

 

Literatuursuggesties:

1. Palestinian Refugee ResearchNet/background: Refugees in the Middle East Process

2. Hashem Talhami, Ghada. Palestinian Refugees: Pawns to Political Actors.

3. Brynen, Rex en Roula El-Rifar (red.). Palestinian Refugees: Challenges of Repatriation and Development. I.B.Tauris, Londen/New York, 2007.

4. Peretz, Don. Palestinians, Refugees and the Middle East Peace Process. United States Institute of Peace Press, Washington, 1996 (2e dr).

5. Het “Prisoners’ Document”, van 28 Juni 2006

6. “Palestinians Register: Laying Foundations and Setting Directions”. Artikel op de site FMO (forced migration online).

7. Brynen, Rex. Palestinian Refugees and the Middle East Peace Process. PRRN Research Resources.

Sites en zoektermen:

1. Palestinian Refugee ResearchNet, PRRN

2. permanent observer mission of Palestine United Nations

3. United Nations Information System on the Question of Palestine (UNISPAL)

4. palestiniansregister.org

5. Badil publications refugees/Survey of Palestinian Refugees and IDPs/Strategies for the Defense of the Right of Return

Suggesties voor scripties, werkstukken, nader onderzoek:

1. Het Palestijnse vluchtelingenprobleem in de Oslo Accoorden en in de Camp David standpunten.

2. De officiële standpunten van de VS, de EU en de Arabische Liga met betrekking tot de Palestijnse vluchtelingen.

3. De positie van de PLO en de PA ten opzichte van het recht op terugkeer.

CITAAT:

“At no stage of the negotations did Israel agree to take in more than 10.000 refugees. Israel’s core idea was that it would be the international responsability of the international community to solve the refugee’s problem.” Tanya Reinhart: Israel/Palestine; How to End the War of 1948, Seven Stories Press, New york, 2002.