Bijbelse traditie

Door: Jan Schnerr - Laatst aangepast op: 3 december 2012
Koning Salomo, volgens een 12e eeuwse boekillustrator die niet twijfelde aan de wijze koning als historische figuur

Koning Salomo, volgens een 12e eeuwse boekillustrator die niet twijfelde aan de wijze koning als historische figuur

Samenvatting

De geschiedenis van Palestina kan ook worden behandeld als bijbelse geschiedenis. Zonder dat men zich bewust is van het christelijke substraat van de westerse publieke opinie en het “verhaal” dat daarvan de kern vormt, is het niet mogelijk een belangrijk deel van de steun voor de joodse staat in het Westen te begrijpen.

Het ontstaan van de wereld wordt verteld in de vijf boeken van Mozes (de Torah), waarmee ook de bijbel begint. De aartsvader van het joodse volk, Abraham kwam uit Mesopotamië naar het land Kanaän. Zijn nakomelingen, door hongersnood gedreven komen terecht in Egypte. Mozes leidt zijn volk terug naar “het Beloofde Land” dat na veertig jaar in zicht komt.

De stammen van Israël sloten zich aaneen en werden achtereenvolgens geregeerd door de koningen Saul, David en Salomo. Het gaat ruwweg om het gebied dat heden ten dagen als “de bezette gebieden” wordt aangeduid: “Judea” en “Samaria”. In 578 maakten de Babyloniërs een einde aan Juda. De joodse elite wordt weggevoerd: de Babylonische ballingschap. In 539 v. Chr. kunnen zij terug. Een minderheid maakt daar gebruik van.

Met Alexander de Grote komt in 332 v. Chr. de regio Palestina onder invloed van de Grieks-hellenistische cultuur, aanvankelijk vooral de stedelijke bevolking. Dat geeft op den duur grote spanningen binnen de joodse bevolking.

Rond het begin van de jaartelling predikt Jezus sterk van de joodse traditie afwijkende opvattingen. De apostelen zijn degenen die na Jezus’ dood zijn heilsleer verspreiden. De meest invloedrijke is Paulus (5 tot 64 na Christus).

In het jaar 70 werd nemen de Romeinen Jeruzalem in en verwoesten de tempel. Rond 130 vond een laatste joodse opstand plaats onder leiding van Bar Kochba. De meeste joden worden verdreven: de diaspora. Vermoedelijk blijven enkele duizenden joden in Palestina achter. Het totale aantal joden op dat moment wordt geschat op 1,5 miljoen.

 

MOZES, SALOMO, JEZUS, PAULUS: VAN OUDE NAAR NIEUWE TESTAMENT

Twee benaderingen

Benadering 1. De geschiedenis van Palestina kan behandeld worden als deel van de geschiedenis van het gebied van de Middellandse Zee tot en met het oude Mesopotamië. Palestina is in zo’n benadering niet het centrum waar de grote, bepalende gebeurtenissen plaatsvonden. Het is vaak slechts een speelbal in de voortdurende strijd tussen de grote machtscentra: de Egyptische, Phoenisische, Babylonische, Hellenistische, Romeinse, Byzantijnse, middeleeuws islamitische en Ottomaanse rijken of invloedssferen. De items Palestina/geschiedenis/voor-1948/pre-ottomaans, Palestina/geschiedenis/ottomaanse-rijk, Palestina/geschiedenis/traditioneel-palestina in Jaffadok volgen deze benadering. In die benadering hebben de perioden vóór het Ottomaanse Rijk overigens een sterk afnemende relevantie voor het Palestina dat de joodse immigratiegolven vanaf eind negentiende eeuw opving.

Benadering 2. De geschiedenis van Palestina, met name die tot de Byzantijnse tijd, kan ook worden benaderd vanuit het christendom en met name de geschreven traditie en dus in de allereerste plaats de bijbel. De bijbelse verhalen zijn dan bepalend voor de chronologie van gebeurtenissen en voor de indeling van de geschiedenis in perioden. De Bijbelvertelling kan zelfs bepalend zijn voor de vraag of gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, ook als het historisch bewijs daarvoor (nog) niet is geleverd. In deze benadering zijn de perioden van circa 1200 voor het begin van de christelijke jaartelling (in zekere zin zelfs vanaf aartsvader Abraham, die volgens de overlevering rond 2000 v. Chr. leefde) tot ongeveer 180 na Christus van zeer groot belang. Gebeurtenissen die in die tijd plaatsvonden, met als hoogtepunt de geboorte en het leven van Christus en secundair de nalatenschap van de evangelisten, zijn in grote mate bepalend voor het verdere verloop van de geschiedenis. En in dit verband vooral van belang: voor de jongste geschiedenis van Israël/Palestina en (voor veel christenen) zijn toekomst (waaronder de Wederkomst van Christus).

In dit item wordt de geschiedenis van Palestina behandeld vanuit de tweede benadering. Dat wordt gedaan om de volgende redenen:

a. Door een groot deel van het westerse publiek, waaronder ook velen die zichzelf niet als christen benoemen bepaald deze benadering bewust of onbewust de kijk op Israël/Palestina en het conflict dat zich daar afspeelt. Dat is in sterke mate het geval in de Verenigde Staten, waarvan de regering de machtigste buitenlandse speler is in het Midden-Oosten.

b. Zonder dat men zich bewust is van het christelijke substraat van de westerse publieke opinie en het “verhaal” dat daarvan de kern vormt, is het niet mogelijk een belangrijk deel van de steun voor de joodse staat in het Westen te begrijpen.

c. Het religieuze “verhaal” van het Judaïsme is voor het begrijpen van het huidige Israël vanzelfsprekend belangrijk. In joods Palestina werd vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw een geforceerde natievorming in gang gezet binnen de joodse immigrantengemeenschap. Er ontstond een amalgaam van seculiere en religieuze opvattingen (sommige Europese zionistische leiders hadden daar al op vooruitgelopen). Die natievorming werd in 1948 in de nieuwe staat Israël van bovenaf krachtig ter hand werd genomen en kreeg een enorme “push” door de verovering van “Judea en Samaria” in de oorlog van 1967. Dit alles heeft geleid tot een nationalistisch narratief rond de joodse staat en de joodse natie, dat oppervlakkig gezien een seculier karakter heeft maar waarin religieuze opvattingen de diepere kern vormen. Kennisname van het “christelijke” geschiedenisverhaal van Palestina (dus inclusief het Oude Testament) in hoofdlijnen geeft, naast de overwegingen onder a. en b. een raamwerk voor dit joodse verhaal. De specifieke accenten die de nationalistische mythe rond het joodse volk heeft gecreëerd (Massada, e.a.) komen elders in Jaffadok aan de orde.

Hieronder is op diverse plaatsen de bijbelse geschiedenis voorzien van kanttekeningen vanuit de wetenschappelijke geschiedschrijving. Opgemerkt zij dat op het terrein van de bijbelwetenschap onderscheiden kan worden tussen twee uitersten, te weten “minimalisten” en “maximalisten”: zij die de bijbelverhalen zien als parabels en metaforen met religieuze strekking (“verzonnen”) en diegenen voor wie het authentieke getuigenissen zijn van feitelijke gebeurtenissen.

1200 voor Christus: Exodus

Het ontstaan van de wereld en de eerste grote gebeurtenissen rond het “volk van Israël” worden verteld in de vijf boeken van Mozes (de Torah), waarmee de bijbel begint. De aartsvader van dit volk, Abraham was een herder die vanuit Mesopotamië naar het land Kanaän trok, het toekomstige “heilige land”. Abraham’s nakomelingen verlaten het land door hongersnood gedreven en komen terecht in Egypte. Mozes die één van deze Israëlieten is krijgt van God de opdracht zijn volk terug te leiden naar “het Beloofde Land”. Hij ontvangt van God de Tien Geboden, de wetten waarnaar het volk moet leven. Na veertig jaar aangekomen bij de rivier de Jordaan, met het Beloofde Land in zicht, sterft Mozes. Onder Joshua wordt het Beloofde Land daadwerkelijk in bezit genomen voor de twaalf stammen van het Volk Israël. Indien men de bijbelse chronologie omzet in onze tijdrekening dan zou Abraham hebben geleefd van 2166 tot 1991 v. Chr. en Mozes zou zijn volk in 1446 v. Chr. uit Egypte hebben gevoerd. Enkele decennia later zou, na de dood van Mozes, zijn opvolger Joshua de eerste stad in het Beloofde Land veroverd hebben: Jericho.

Voorzover dit bijbelverhaal een historische grond heeft moet het worden geplaatst in de context van het Nieuwe Rijk in Egypte en met name de regeerperiode van de Ramses II (1279 – 1213 v. Chr.) en zijn opvolger Merenptah. Kanaän was in die tijd de buffer tussen concurrerende machten: Egypte, het Hettietenrijk en Mesopotamië. Er zijn wetenschappelijke aanwijzingen dat rond 1200 voor Christus het bergland van Kanaän dat wordt beschouwd als het kernland van het jodendom, bewoond raakte door vluchtelingen van elders. Onder meer uit de kuststeden die in die periode in grote problemen raakten. Mogelijk vestigden zich toen in dit berggebied vanuit Egypte ook nomadenstammen die oorspronkelijk al uit Kanaän afkomstig waren. Waarschijnlijk is daaruit in de loop van een aantal eeuwen een volk ontstaan dat later werd aangeduid als het Volk (van) Israël.

Koningen: vanaf de 10e eeuw voor Christus

Volgens de religieuze traditie sloten de stammen van dit volk van Israël zich aaneen en werden achtereenvolgens geregeerd door de koningen Saul, David en Salomo. God, Jahweh, ziet toe op de handel en wandel van de vorsten en straft dan wel beloont hen. Wetenschappelijk is het bestaan van deze vorsten omstreden. Voor het bestaan van Salomo is de bijbel de enige bron. De historische achtergrond is vermoedelijk dat vanaf 1200 v. Chr. een los samenstel van stammen ontstond waarbinnen tussen 1200 en 1000 v. Chr. een gevoel van verbondenheid ontstond (het is ruwweg het gebied dat heden ten dagen als “de bezette gebieden” wordt aangeduid en in het huidige Israël als “Judea en Samaria”). Geleidelijk kwam de behoefte aan een centraal geleid verdedigingsverbond onder druk van buiten. Die druk kwam onder meer van de Filistijnen, het kustvolk en van koninkrijkjes ten oosten van de Jordaan die de ruimte kregen door verval van grote machtscentra elders. Tussen de twee delen van het nieuwe geheel, Juda in het zuiden en Israël in het noorden hebben een eeuwenlange geschiedenis gekend van aaneensluiting en scheiding. Vanaf David werd de neutrale vesting Jeruzalem in het midden, hoofdstad.

Volgens de chronologie van de bijbel was vanaf 965 v. Chr. de macht vast in handen van Salomo. Het historische bestaan van het koninkrijk van de twaalf stammen is overigens onder historici niet geheel onomstreden. Dat geldt temeer voor de omvang van dit koninkrijk. Er zijn sterke aanwijzingen voor het bestaan van een staat Israël vanaf het midden van de negende eeuw en een staat Juda vanaf het midden van de achtste eeuw. In 722 v. Chr. maken de Assyriërs een einde aan het noordelijke rijk. In 578 bracht een verwoestende inval van de Babyloniërs het einde betekent van Juda. De joodse elite wordt weggevoerd.

De meeste moderne bijbelwetenschappers gaan ervan van uit dat bovenstaande episode pas eeuwen later als bijbeltekst is opgetekend. Eén theorie is, dat het bij deze verhalen om een politiek geïnspireerde projectie gaat uit de tijd van koning Manasse die Juda regeerde in de zevende eeuw v. Chr. en een vazal van Asssyrië was.

De betekenis van Salomo komt vooral voort uit het feit dat de bijbel hem noemt als de vorst die de Tempel in Jeruzalem heeft gebouwd. Cultuurhistorisch gezien zou hij daarmee de God van Israël, oorspronkelijk voortkomend uit een nomadencultuur definitief een plaats heeft gegeven behorend bij een sedentaire cultuur.

NB: De culturele uitwisseling die in voorchristelijke tijden plaatsvond in het gebied van Noord-Afrika tot India, kan geïliustreerd worden aan de hand van het bijbelse verhalen over het Salomonsoordeel en het te vondeling leggen van Mozes: daarvan zijn respectievelijk 22 en 70 versies bekend uit verschillende culturen en tijdperken.

587 tot 538: de verbanning en terugkeer van het joodse volk; de Torah

Na de verovering van Babylon door de Perzen in 539 v. Chr. staat het de joodse bannelingen vrij terug te keren. Een minderheid heeft daar vermoedelijk gebruik van gemaakt. (Toen in 70 n. Chr. de nieuwe tempel in Jeruzalem, die herbouwd was in 516 v. Chr., door de Romeinen werd verwoest trokken veel joden weer naar de stad Babylon, die nog een aantal eeuwen het centrum bleef van het judaïsme. Babylon is de plaats waar in de loop van de eerste eeuwen van onze jaartelling eeuwen de Talmoed ontstond: de verzameling spreuken en leefregels voor joodse gelovigen. Pas zo ‘n 600 n. Chr. kreeg de Talmoed zijn definitieve vorm.)

In tegenstelling tot de religieuze traditie volgens welke God de Torah aan Mozes gaf, neemt de moderne bijbelwetenschap aan dat de geschreven Torah een product is van de Babylonische periode en dat hij werd voltooid rond 400 v. Chr. tijdens de Perzische heerschappij. De oudste manuscripten stammen vermoedelijk al uit de negende eeuw voor Christus. In de zesde eeuw ontstaan grote delen van de Pentateuch, de “vijf boeken van Mozes”. De Tien Geboden en andere religieuze waarheden en regels worden aan de groeiende canon toegevoegd. Het geloof van de joden vormt zich geleidelijk om van een aan een heilige plek, de tempel in Jeruzalem, gebonden geloof tot een geloof dat in principe op iedere plek kan worden beleeft. Gedurende eeuwen worden de teksten bewerkt en uitgebreid. Rond 100 n. Chr. krijgen zij hun definitieve vorm: de Tanach, de joodse bijbel. In de tijd daarna nemen de christenen die over als hun Oude Testament.

In de Babylonische ballingschapperiode vestigde zich bij de joden het geloof in Jahweh als de enige god. Voor die tijd werd Jahweh weliswaar als enige vereerd maar werd het bestaan van andere goden niet ontkend.

167 voor Christus en daarna: de opstand der Makkabeën

De veroveringen van Alexander de Grote leidden ertoe dat in 332 v. Chr. de regio Palestina voor het eerst sterk onder invloed komt van een “Europese” (in casu Grieks-Hellenistische) cultuur, de cultuur van het “Avondland”. Vanaf 301 v. Chr. beheersten de hellenistische Ptolemeërs Judea vanuit Egypte. De religieus-sociale hiërarchie van de joden met de hogepriester aan het hoofd, bleef in tact. Dat veranderde na 200 v. Chr. toen Judea onder het eveneens hellenistische rijk van de Seleuciden kwam en er een “heidense” god werd opgedrongen. Het was aanvankelijk vooral de stedelijke bevolking die de hellenistische invloed onderging. De grote spanningen, ook binnen de joodse gemeenschap, leidden tot de opstand der Makkabeërs (168 – ca. 140 v. Chr.). De leidende joodse familie van de Hasmoneërs ontwikkelde zich tot een heersende clan (ca. 140 – 76 v. Chr.). Een scheiding tussen wereldlijke en geestelijke macht was er niet. De vorst fungeerde tevens als hogepriester van de joden.

De spanningen binnen de joodse gemeenschap van Juda ontlaadden zich van tijd tot tijd in geweld. De voornaamste antagonisten waren rond 150 v. Chr. de priesterlijke, welvarende en gehelleniseerde elite van de Sadduceërs en de volkse, op reinheid en op het zich steeds uitbreidende aantal religieuze voorschriften gerichte Farizeërs. Daarnaast waren er nog de Essenen, een kleine radikale sekte. In essentie ging het om de vraag of een jood zich moest afsluiten van de (inmiddels) overheersende cultuur en in het algemeen van vreemden. Een deel van de joodse elite ging over op de Griekse taal. Zij beperkten zich in religieuze zin tot de Torah en de tempeldienst en hechtten minder aan het religieuze onderricht van het eenvoudige volk. In tegenstelling tot de Farizeërs, die “synagogen” oprichten en veel meer invloed kregen op de godsdienstbeleving van de joodse bevolking.

De steeds verder opdringende Romeinen speelden de joodse partijen tegen elkaar uit en brengen het land en Jeruzalem in 63 v. Chr. als vazalstaat binnen de structuur van het imperium. Soms regeren zij via een vazal zoals de joodse Herodes de Grote, soms via Romeinse stadhouders.

De religieuze strijd in de tweede en eerste eeuw v. Chr. en de overwinning van de Farizeeërs is van doorslaggevend geweest voor de verdere geschiedenis van het judaïsme waarin centraal staan, het “verbond” tussen God en zijn volk, het geloof, de cultus (rituelen) en morele opvattingen. Dit kwam bijvoorbeeld tot uiting in de strijd rond de besnijdenis van jongens, een zichtbaar teken van het deel uitmaken van dat verbond. Het ritueel werd verboden door Antiochus IV in 167 v. Chr. Onder de niet-gehelleniseerde joden leidde deze strijd echter tot het nog meer benadrukken van identiteitsbepalende rituelen als voorwaarde voor het voortbestaan van “het volk”.

40 tot 4 voor Christus: de Romeinse tyran

In 40 v. Chr. maakten de Romeinen Herodes de Grote, zoon uit een invloedrijk joods geslacht met goede betrekkingen met de Romeinse machthebbers, tot koning van Judea. De bijbel in het Nieuwe Testament (Mattheus, ca. 80 n. Chr.) schetst hem als de tyran die alle jongetjes tot twee jaar oud uit Bethlehem en omgeving laat vermoorden, nadat hij had gehoord dat de “echte koning der joden” was geboren. Ook bij de joodse historicus Flavius Josephus (eveneens ca. 80 n. Chr.) komt Herodes ongunstig naar voren maar is er geen sprake van de kindermoord. Hij bestrijdt de joodse anti-Romeinse facties effectief. Hij is verwant aan de cultuur van de hellenistisch-Romeinse elite, die meer is gericht op betrekkingen die de individuele macht ten goede komen dan op het joods-arabische, op familie en stam betrokken eergevoel. Hij geeft aanzetten tot modernisering van plaatselijke, vooral joodse samenleving. Zijn regionale macht kwam tot uiting in bouwprojecten in Jeruzalem en Jericho, in het uitbouwen van de versterking Masada aan de over van de Dode Zee en in schenkingen (bronnen, marktplaatsen, etc.) in een groot deel van het oostelijke Middellandse Zeegebied. De steun van keizer Augustus stelt hem onder andere in staat de havenstad Caesarea te bouwen in hellenistisch-Romeinse stijl. Hij laat de tempel in Jeruzalem grandioos uitbouwen. Na zijn dood, in het jaar 4, wordt zijn reputatie vooral onder invloed van de conservatieve joodse bevolking, steeds negatiever.

Het jaar 4 (voor het begin van de jaartelling) tot het jaar 30: Jesus

Jezus was een rondtrekkende, joodse prediker, waarschijnlijk geboren in het boerendorp Nazareth. Van hem is niet bekend of hij kon lezen en schrijven. Alles over de historische Jezus moet worden ontleend aan de Evangeliën, de verhalen en brieven van de evangelisten die tientallen jaren later zijn opgetekend. De oudste “getuigenis” is de brief van Paulus aan de gemeente van Thessaloniki van 50 na Christus.

In de tijd van Jezus was de stedelijke bevolking van Palestina cultureel in sterke mate hellenistisch geworden en deels geromaniseerd. Dat gold voor de steden, nauwelijks voor de landelijke, agrarische bevolking. De maatschappelijke bovenlaag sprak Grieks. Jeruzalem (inclusief zijn tempel) was qua bouwstijl tot op zekere hoogte een Romeinse stad. Jezus overtrad veel joodse leefregels. Hij sprak over een “Rijk Gods” dat reeds in het hier en nu bestond en dat impliciet de betekenis van het Romeinse rijk en dus de aardse macht relativeerde. Zijn leer was ook ondermijnend voor het idee van bezit en voor bestaande bezitsverhoudingen en eveneens voor de traditionele plaats van de familie en het patriarchaat. Hij stond ook op gespannen voet met het Jodendom, zowel met de priesterkaste als met het traditionele geritualiseerde judaïsme. Zijn provocatie van de joodse tempelaristocratie leidt tot zijn doodvonnis. Ook in niet-christelijke bronnen wordt Jezus genoemd: Flavius Josephus, Tacitus (56 – 120) en Sueton (70 – 130).

5 tot 64 na Christus: Paulus

De apostelen zijn degenen die na Jezus’ dood zijn heilsleer verspreiden. De meest invloedrijke is Paulus, een Grieks sprekende jood uit het zuiden van het huidige Turkije die van geboorte af Romeins burger is. Hij krijgt een joodse en een Romeinse naam: Saul (Romeins: Saulus) en Paulus. Hij reist, sticht christelijke gemeenten en schrift ze lange brieven in het Grieks. Zeven daarvan, waarschijnlijk geschreven tussen 50 en 56 en zeer waarschijnlijk grotendeels authentiek, maken deel uit van het uiteindelijke Nieuwe Testament. In de grote stad Antiochië (destijds 500.000 inwoners) wordt hij een belangrijk lid van de (joodse en Griekstalige) christelijke gemeente. Daar ontwikkeld zich een “christendom” dat niet de naleving van de honderden joodse wetten centraal stelt (waaronder de besnijdenis) maar het geloof zelf. Paulus predikt veel bij synagogen, die ook door niet joden werden bezocht (“godvruchtigen”) die aangetrokken werden door de joodse god maar niet door de naleving van de wetten.

Een fundamentele wending vindt plaats in het jaar 49 als Paulus als vertegenwoordiger van de Anthiochische gemeente in Jeruzalem met de joods-christelijke gemeente daar een compromis sluit: in ruil voor ondersteuning van de gemeente in Jeruzalem, mogen Paulus en zijn volgelingen in Syrië en Klein-Azië prediken onder “heidenen”, zonder de eis te stellen dat zij zich laten besnijden. In feite ontstaat hiermee een nieuw godsdienst, los van de joodse en ligt in principe de weg open naar alle niet-joden.

De eerder genoemde kwestie van de besnijdenis van jongens heeft ook bij het uiteengaan van jodendom en christendom een belangrijke rol gespeeld. Zowel ten aanzien van het verband tussen geloof en volk (of, in latere termen: natie) als ten aanzien van het verband tussen die beide en de wetten en rituelen. Op een fundamenteler niveau wordt dat verwoord in één van de brieven van de apostel Paulus: “Ik werd besneden toen ik acht dagen oud was (…) ik heb alles als afval weggegooid. Ik wilde Christus winnen en één met hem zijn – niet door mijn eigen rechtvaardigheid omdat ik de wet naleef, maar door die van God, de rechtvaardigheid die er is door het geloof in Christus“ (Filippenzen 3). Dus: niet het vlees maar de geest, niet het ritueel maar de geloofsintentie

De structuur van het Romeinse rijk, de verbindingen en de hellenistisch-romeinse stedelijke culturen hebben de fenomenale verbreiding van het nieuwe geloof mogelijk gemaakt. De geschiedenis van het christendom overstijgt dan inmiddels de geschiedenis van Palestina.

63 tot 135 na Christus: joodse opstanden

In het jaar 70 werd nemen de Romeinen Jeruzalem in en verwoesten de tempel. Eenderde van de joodse bevolking overleeft de opmars van het Romeinse leger niet. De bezetting van de vesting Masada houdt nog drie jaar stand.

De joodse opstand van ca. 63 tot 70 n. Chr. was het definitieve einde van de Sadduceeërs. De Farizeeërs (niet geworteld in statelijke maar in religieuze instituties) overleven als stroming de Romeinse overheersing. Zij doorstaan zowel in de eerste eeuw voor Christus het verlies van politieke autonomie aan de Romeinen als het neerslaan van de opstanden in de eerste en de tweede eeuw na Christus. Hun kennis van de heilige teksten en hun cultuur van het naleven van de dagelijkse voorschriften en rituelen en daarmee het zich afschermen van niet-joden, zal de basis vormen van de joodse godsdienst in de diaspora vanaf de tweede eeuw n. Chr. Zij schiepen het instituut van de synagoge en staan aan de basis van het rabbijnse jodendom.

Rond 130 vond een laatste joodse opstand plaats die beschreven wordt door de historicus Cassius Dio. De leider van de opstand Bar Kochba, komt in 135 om. De meeste joden worden verdreven: de diaspora. Vermoedelijk blijven enkele duizenden joden in Palestina achter. Het totale aantal joden op dat moment wordt geschat op 1,5 miljoen.

 

Literatuursuggesties:

1. De Bijbel. Tekst 2004/2007, Ned. Bijbelgenootschap, Haarlem. 5e dr. 2012

2. Finkelstein, Israel, Silberman, Neil A. (Duitse vert. van Engelse uitgave:) David und Salomo, Archäologen entschlüsseln einen Mythos.

3. “Das Heilige Land”. In de serie Geo Epoche; das Magazin für Geschichte, nr. 45. Gruner + Jahr, Hamburg, 2010.

4. Ditrich, Walter. Die frühe Königszeit in Israel. Kohlhammer, …

5. Paas, Steven. Christian Zionism Examined. VTR Publications/RVB, Nürnberg/Hamburg, 2012

6. Otto, Eckhart. Mose. Geschichte und Legende. C.H. Beck, …

7. Rademacher, Cay. Wer war Jesus? Der Mensch und der Mythos. Ellert & Richter, 2005

8. Albertz, Rainer. Die Exilszeit. Kohlhammer, …

Zoektermen:

1. bibleplaces.com (beeldmateriaal)

2. Torah

3. Talmoed

 CITAAT:

1. “Bis heute kennt niemand sein Grab.” De Torah (Duitse vert.) over Mozes

2. “Het hoofdkwartier der Zionisten is niet hier [Jeruzalem], maar te Jaffa, (…). Toch ware alles misschien beter te Jeruzalem, daar men Jeruzalem wel, maar Jaffa en Tel-Aviv niet in de Psalmen vindt.” Jacob Israël de Haan, feuilleton dd. 5 april 1919 voor Algemeen Handelsblad.

NB:

In dit artikel wordt de geschiedenis van het oude Palestina behandeld, beschouwd vanuit de joods-christelijke traditie. Onder Jaffadok Palestijnen/Religie,Cultuur/Religies worden islam en christendom inhoudelijk behandeld; onder Israel/Religie-en-Cultuur/Joodse-Religie het judaïsme. Israel/Zionisme/Christelijk-Zionisme gaat in op het christelijk zionisme. Onder Land/Chronologie treft u onder meer een chronologie aan volgens (of: afgeleid uit) de bijbel/de Torah.