Veolia onder druk door rol in Israël’s schendingen van rechten van Palestijnen

Door: Levin Zühlke - van Hulzen - Geplaatst op: 11 mei 2014

Gastcolumn van Adri Nieuwhof.

Graffiti op de afscheidingsmuur bij Ramallah.

Adri Nieuwhof is consultant en was vele jaren actief in het Komitee Zuidelijk Afrika. Vanaf de eerste jaren na 2000 hield zij zich bezig met de Israëlisch-Palestijnse kwestie. Zij adviseerde bij het opzetten van de BDS-campagne.

De internationale beweging voor boycot, desinvestering en sancties (BDS) tegen Israël zet zich in voor het respecteren van de rechten van het Palestijnse volk. Al jaren richt de beweging daarbij zijn pijlen op bedrijven die vergaand betrokken zijn bij Israël’s schendingen van de rechten van de Palestijnen zoals de Franse multinational Veolia Environnement, de Brits-Deense beveiligingsfirma G4S en Ahava schoonheidsprodukten.

In Nederland wordt Veolia aangepakt door tal van organisaties, bijvoorbeeld door Een Ander Joods Geluid dat samen met United Civilians for Peace een feitendossier publiceerde. Nu roept het collectiefBurgers Tegen Veolia overheden op geen zaken te doen met Veolia en haar dochterondernemingen, bijvoorbeeld in Zeeland, Limburg en de regio Haarlem/IJmond.

Veolia speelt een sleutelrol in de sneltram die West-Jeruzalem verbindt met Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Bovendien is het bedrijf nog betrokken bij een vuilstort in de bezette Jordaanvallei waar vuil uit de nederzettingen en Israël wordt afgevoerd. Het is positief dat Veolia vorig jaar is gestopt met het exploiteren van diverse Israëlische buslijnen naar illegale nederzettingen, maar dat is niet voldoende. Veolia zou op geen enkele manier betrokken moeten zijn bij schendingen van het internationaal recht.

De sneltram in Jeruzalem

Het sneltramproject in Jeruzalem draagt bij aan de instandhouding en ontwikkeling van de Israëlische nederzettingen in de bezette Westelijke Jordaanoever rond Jeruzalem. Daarom is het in strijd met het internationaal recht. Bijvoorbeeld Artikel 49 van de Vierde Conventie van Genève verbiedt de bezettende macht delen van haar burgerbevolking over te brengen naar het bezette grondgebied. Bovendien verbiedt Artikel 53 de bezetter eigendommen van de bezette bevolking in het bezette gebied te vernielen. In Oost-Jeruzalem gaat het door de grootschalige toe-eigening van Palestijnse eigendommen – zonder militaire noodzaak – soms om ernstige schendingen. De sneltram is ook in strijd met de Haagse Conventie van 1907 die een bezetter verbiedt de infrastructuur in het bezette gebied te veranderen.

Kaart van de sneltram in Jeruzalem.
bron: wikipedia
klik voor groter beeld

Veolia speelt een rol in de sneltram als partner in het City Pass consortium dat in 2002 het contract kreeg voor de aanleg en het onderhouden van een tramlijn tussen West-Jeruzalem en enkele Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied. De sneltram is onderdeel van groter plan voor het transport in Jeruzalem dat is ontworpen om in de behoefte van de Israëlische bevolking te voorzien. Het plan heeft geen rekening gehouden met de behoefte van de Palestijnen. Zij zijn niet eens geraadpleegd en de wettelijke vertegenwoordiger van het Palestijnse volk, de PLO, heeft zich vanaf het begin tegen de sneltram verzet.

Europese diplomaten zeggen in een rapport uit 2012 dat de sneltram voor Israël van belang is om de greep op bezet Oost-Jeruzalem te versterken. Dit was inderdaad het doel van het project. Voormalig premier Ariel Sharon zei bij de ondertekening van het sneltramcontract in 2005 dat deze “Jeruzalem voor eeuwig als hoofdstad van het joodse volk zal behouden, de onverdeelde hoofdstad van de staat Israël”.

De VN-Mensenrechtenraad veroordeelde de sneltram als ‘een overduidelijke schending van het internationaal recht en relevante VN-resoluties’ in april 2010.

Vuilstort in de bezette Jordaan Vallei

Een dochteronderneming van Veolia, TMM, beheert een vuilstort in Tovlan die bij de rivier de Jordaan in door Israël bezet Palestijns gebied ligt. Veolia schermt sinds 2011 met haar voornemen Tovlan te verkopen aan de illegale nederzetting Massua. Het bedrijf verwacht dan nog enige jaren als adviseur aan Tovlan verbonden blijven. Maar de Israëlische overheid schreef in 2013 naar onderzoeksbureau Who Profits in Tel Aviv dat Veolia’s dochter TMM op dat moment nog steeds de enige eigenaar en manager van Tovlan was.

In Tovlan wordt afval uit de nederzettingen en uit Israël zelf gestort. Palestijnse overheden kunnen nauwelijks gebruik maken van Tovlan door de hoge tarieven en doordat de vele Israëlische controleposten de bereikbaarheid ernstig belemmeren. De Tovlan vuilstort tast het Palestijnse landschap aan en heeft de infrastructuur van Palestijns gebied veranderd. Dat is in strijd met het internationaal recht. In december 2008 riep de Algemene Vergadering van Verenigde NatiesIsraël op te stoppen met het dumpen van afval in de Palestijnse gebieden.

Verplichtingen Nederlandse overheid

Trein van Veolia op traject in Friesland.

Volgens het internationaal recht zijn de Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied illegaal. Hetzelfde geldt voor de annexatie van Oost-Jeruzalem. Het Internationaal Gerechtshof bevestigde dit in haar oordeel uit 2004 over de bouw van de Israëlische muur op Palestijns gebied. Het hof stelde bovendien dat de Nederlands staat, als partij bij de Conventies van Genève van 1949 en bij het Handvest van de Verenigde Naties, verplicht is om naleving van deze verdragen door Israël te verzekeren. De VN Mensenrechtenraad herhaalde deze verplichting in een resolutie die in maart dit jaar werd aangenomen. De raad roept alle staten op om ervoor te zorgen dat zij op geen enkele manier bijdragen aan de uitbreiding van de nederzettingen of de bouw van de muur in bezet Palestijns gebied inclusief Jeruzalem.

Deze volkenrechtelijke verplichtingen van de Staat der Nederlanden gelden ook voor haar organen, zoals provincies, gemeenten en samenwerkingsverbanden van gemeenten of stadsregio’s. Die moeten bij hun aanbestedingsprocedures rekening houden met deze verplichtingen, en bedrijven die medeplichtig zijn aan schendingen van het internationaal recht uitsluiten. De voormalige Speciale Rapporteur voor de bezette Palestijnse gebieden van de VN, Richard Falk, steunt dit standpunt in een brief waarin hij lokale overheden in noord Londen opriep geen zaken te doen met Veolia.

Ook de gezaghebbende Nederlandse Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) onderschrijftde illegaliteit van de nederzettingen in bezet gebied in zijn rapport Tussen Woord en Daad. De AIV bepleit dat Nederland zich “ervoor inzet dat Nederlandse en Europese bedrijven actief worden ontmoedigd om zaken te doen met Israëlische bedrijven die zijn gevestigd in de nederzettingen.”

Schending van gedragscodes voor multinationale ondernemingen

Veolia’s activiteiten in de bezette gebieden zijn niet alleen in strijd met het internationaal recht, maar ook met gedragscodes en verdragen om activiteiten van multinationale ondernemingen te reguleren. Als multinational is Veolia gehouden aan internationale regels voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, zoals de VN-normen voor de verantwoordelijkheden van transnationale ondernemingen. Verder heeft de VN Mensenrechtenraad in 2011 Richtlijnen voor Ondernemen en Mensenrechten aangenomen, ook wel het Ruggie Beleidskader genoemd. Hierin staat dat bedrijven die in conflictgebieden actief zijn het internationaal humanitair recht moeten respecteren, en dus ook de Conventies van Genève. De OESO heeft het Ruggie Beleidskader opgenomen in zijn richtlijnen voor bedrijven.

Verder heeft Veolia zich gecommitteerd aan de VN Global Compact, een intitiatief van het bedrijfsleven en de VN om maatschappelijk verantwoord ondernemen te stimuleren. In de eerste twee principes staat dat “bedrijven de internationaal uitgevaardigde mensenrechten ondersteunen en eerbiedigen; en zich er steeds van vergewissen dat zij niet medeplichtig worden aan schending van de mensenrechten”. Veolia’s betrokkenheid bij de sneltram in Jeruzalem, de busdiensten naar de illegale nederzettingen en de vuilstort in de Jordaan Vallei is in strijd met deze internationale gedragscodes en afspraken.

Acties tegen Veolia

Nederland heeft de plicht om aan Israël duidelijk te maken dat het zijn verplichtingen op basis van het internationale recht moet nakomen. Als Israël zijn verplichtingen niet nakomt dient dit consequenties zal hebben. Toch kan Israël nog steeds ongestraft doorgaan het internationaal recht en mensenrechten te schenden. Daarom nemen maatschappelijke organisaties en burgers hun verantwoordelijkheid door druk uit te oefenen op bedrijven en overheden om naleving van het internationaal recht af te dwingen. Zij worden gesteund door Richard Falk die eind 2012 in een rapport schreef dat “alle bedrijven die in nederzettingen opereren of op een andere manier bij de Israëlische nederzettingen betrokken zijn geboycot zouden moeten worden tot hun handelen in lijn is met de international standaarden en praktijken voor mensenrechten” (vertaald uit het Engels).

Recent aangescherpte Europese wetgeving rond aanbestedingsproceduresbiedt overheden nog steeds de mogelijkheid om geen zaken te doen met bedrijven als deze zich schuldig hebben gemaakt aan een ernstige (beroeps-) fout. Veolia’s betrokkenheid bij ernstige schendingen van het internationaal recht zijn volgens de gerenommeerde Britse advocaat, Daniel Machover, aan te merken als zo’n ernstige fout.

Het collectief Burgers Tegen Veolia roept overheden op geen zaken te doen met Veolia. Zij vinden dat Nederlandse overheden haar internationale verplichtingen moet nakomen door geen zaken te doen met een bedrijf dat betrokken is bij Israël’s ernstige schendingen van het internationaal recht. De voorbeelden van het waterbedrijf Vitens dat zijn relatie met het Israëlische waterbedrijf Mekorot verbrak vanwege haar rol bij de bezetting en van Royal Haskoning/DHV dat zich terugtrok uit een Israëlisch project in bezet Oost-Jeruzalem verdienen navolging.

De mening van de gastschrijver geeft niet noodzakelijkerwijs het standpunt van de redactie van Jaffadok weer.